Belgie, Denemarken, Nederland en Zweden moeten restrictieve exitheffing voor ondernemingen wijzigen

Met dank overgenomen van Europese Commissie (EC) i, gepubliceerd op donderdag 18 maart 2010.

IP/10/299

Brussel, 18 maart 2010

Directe belastingen: Europese Commissie vraagt België, Denemarken en Nederland om restrictieve exitheffing voor ondernemingen te wijzigen en sluit een vergelijkbare zaak tegen Zweden

De Europese Commissie heeft België, Denemarken en Nederland officieel verzocht om wijziging van bepalingen in hun belastingwetgeving die een onmiddellijke exitheffing opleggen aan ondernemingen die hun zetel of activa naar een andere lidstaat verplaatsen. Volgens haar zijn deze bepalingen onverenigbaar met de vrijheid van vestiging die is gewaarborgd bij artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Commissie heeft een vergelijkbare zaak tegen Zweden gesloten omdat het land gevolg heeft gegeven aan haar verzoek.

Volgens de Belgische belastingwetgeving worden meerwaarden onmiddellijk belast wanneer de fiscale woonplaats van een onderneming naar een ander land wordt verplaatst.

Volgens de Deense belastingwetgeving worden meerwaarden op activa onmiddellijk belast wanneer die activa naar het buitenland worden overgebracht.

Volgens de Nederlandse wetgeving worden IB-ondernemingen aan een exitheffing onderworpen.

De Commissie is van mening dat deze exitheffingsregels bedrijven ervan kunnen weerhouden hun recht op vrijheid van vestiging uit te oefenen, en dat zij bijgevolg een beperking van artikel 49 VWEU vormen.

De Commissie baseert haar standpunt op het Verdrag zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in De Lasteyrie du Saillant (zaak C-9/02 van 11 maart 2004) en in N (zaak C-470/04 van 7 september 2006), en op haar mededeling over exitheffingen (COM(2006)825 van 19 december 2006). Het is niet toegestaan om reeds ontstane maar nog niet gerealiseerde meerwaarden op het tijdstip van vertrek onmiddellijk te belasten wanneer er geen soortgelijke eindafrekening wordt opgelegd in vergelijkbare binnenlandse situaties. Uit de jurisprudentie volgt derhalve dat de lidstaten de inning van hun belastingen moeten uitstellen tot op het tijdstip dat de meerwaarden daadwerkelijk worden gerealiseerd.

De Commissie heeft eerder al Spanje en Portugal voor het Hof van Justitie gedaagd voor soortgelijke exitheffingsregels (IP/09/1460) en Zweden een met redenen omkleed advies toegezonden (IP/08/1362).

Achtergrond

De volgende bepalingen zijn in het geding:

  • in België: de artikelen 208 en 209 en artikel 210, §1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 92 (WIB 92);
  • in Denemarken: afdeling 7A van de Deense Wet op de vennootschapsbelasting;
  • in Nederland: de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 15c en 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

De verzoeken hebben de vorm van een met redenen omkleed advies, de tweede stap in de inbreukprocedure van artikel 258 van het Verdrag. Als de lidstaten binnen twee maanden geen gevolg geven aan het advies dat de Commissie tot hen heeft gericht, kan deze de zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie brengen.

De referentienummers van de Commissie voor deze zaken zijn 2008/4250 (BE), 2008/2157 (DK) en 2008/2207 (NL).

Voor de persmededelingen over inbreukprocedures op het gebied van belastingen en douane:

http://ec.europa.eu/taxation_customs/common/infringements/infringement_cases/index_en.htm

Voor de laatste algemene informatie over inbreukmaatregelen tegen lidstaten:

http://ec.europa.eu/community_law/index_nl.htm

Contactpersoon: Emer Traynor 02/292.15.48 - emer.traynor@ec.europa.eu