Interne markt: de Commissie vraagt Nederland een eind te maken aan de ongerechtvaardigde beperking van de detachering van werknemers
De Europese Commissie heeft vandaag maatregelen genomen om het vrij verrichten van diensten te garanderen, door Nederland te vragen zijn regelgeving op het gebied van de detachering van werknemers die binnen de EU (nog) geen recht van vrij verkeer binnen de EU genieten, te herzien. Op grond van de Nederlandse regelgeving moeten bedrijven voor sommige werknemers werkvergunningen aanvragen voordat die tijdelijk in Nederland kunnen worden gedetacheerd om diensten te verrichten. Dit geldt voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië, alsmede voor werknemers uit landen buiten de EU die legaal in de lidstaat van hun werkgever wonen en werken. De Commissie is van mening dat deze eis om een werkvergunning aan te vragen een inbreuk vormt op de regels van het Verdrag, wat het vrij verrichten van diensten betreft. Het verzoek van de Commissie aan Nederland vindt plaats in de vorm van een "met redenen omkleed advies", de tweede fase in de inbreukprocedure van artikel 258 van het EU-Verdrag. Als de Nederlandse autoriteiten binnen twee maanden geen bevredigend antwoord geven, kan de Commissie de zaak voor het Hof van Justitie brengen.
Wat is de bedoeling van de betrokken EU-regel?
Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 56 van het Verdrag een lidstaat verbiedt de verplaatsing van personeel te beperken door bijvoorbeeld een werkvergunning verplicht te stellen. De oplegging van dergelijke voorwaarden aan de in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter discrimineert deze ten opzichte van zijn in het land van ontvangst gevestigde concurrenten, die hun eigen personeel vrij kunnen inzetten, en tast bovendien zijn capaciteit aan om de prestatie te verrichten (Rush Portuguesa-Arrest, C-113/89 van 27 maart 1990).
Het Hof heeft ook geoordeeld dat de verplichting om over een werkvergunning voor het gastland te beschikken voor werknemers van landen buiten de EU die reeds een geldige werkvergunning hebben in de lidstaat waar hun werkgever gevestigd is, verder gaat dan wat als een noodzakelijke voorwaarde voor het verrichten van diensten kan worden verlangd (Arrest in de zaak Vander Elst, C-43/93 van 9 augustus 1994).
In hoeverre leeft Nederland deze regel niet na?
Zelfs na de toetreding van Bulgarije en Roemenië geldt voor het detacheren van werknemers uit die landen in Nederland in het kader van een dienstcontract met bedrijven die gevestigd zijn in een andere lidstaat dan Nederland, in sommige gevallen nog steeds de verplichting om over een werkvergunning te beschikken. Dit geldt bijvoorbeeld voor werknemers die in dienst zijn van een bedrijf uit de EU en die gedetacheerd worden naar een dochteronderneming van dezelfde groep in Nederland (zogenaamde “intragroepdetacheringen”). Dit geldt ook voor werknemers in dienst van een in een EU-lidstaat gevestigd uitzendbureau die tijdelijk naar Nederland worden gedetacheerd voor de vervulling van een dienstencontract (zogenaamde “grensoverschrijdende detachering van werknemers”). Of Nederland werkvergunningen verstrekt, is afhankelijk van de beoordeling van de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit betekent dat de Nederlandse autoriteiten kunnen weigeren werkvergunningen af te geven en vóór afgifte van een werkvergunning kunnen nagaan of de betrokken arbeidsplaatsen zouden kunnen worden ingenomen door werknemers die een voorkeursbehandeling genieten. De Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië bevatten voor Nederland geen uitzonderingsbepalingen ten aanzien van het vrij verrichten van diensten waarvoor werknemers worden gedetacheerd. Nederland mag alleen van het Verdrag afwijken voor zover het het vrije verkeer van werknemers (artikel 45) betreft, en niet voor zover het het detacheren van werknemers in verband met het verrichten van diensten (artikel 56) betreft. Werkvergunningen moeten ook volgens bovenstaande voorwaarden worden verstrekt indien werknemers uit landen buiten de EU die legaal in dienst zijn van bedrijven in andere lidstaten, tijdelijk in Nederland moeten worden gedetacheerd. In die gevallen druist het echter tegen de regels inzake het vrij verrichten van diensten (artikel 56 van het Verdrag) in om een werkvergunning te eisen. De Commissie heeft daarom besloten een met redenen omkleed advies te sturen.
Het met redenen omklede advies betreft alleen werknemers uit landen buiten de EU die het recht hebben in een EU-lidstaat te wonen en te werken, die legaal in dienst zijn bij een werkgever uit de EU, en die tijdelijk worden gedetacheerd om specifieke taken uit te voeren (zoals het installeren van software of liften, of voor serviceverlening). De lidstaten zijn wel volledig bevoegd voor het al dan niet toelaten van werknemers of werkzoekenden van buiten de EU tot hun arbeidsmarkt.
Wat zijn de negatieve gevolgen voor burgers en/of bedrijven in de EU?
Onrechtmatige beperkingen ten aanzien van de detachering van werknemers tussen lidstaten hebben een sneeuwbaleffect. In de eerste plaats betekent het opleggen van de eis tot het aanvragen van een werkvergunning voor gedetacheerde werknemers voor bepaalde bedrijven die in andere lidstaten zijn gevestigd, dat zij moeilijk in Nederland diensten kunnen verrichten. Er gaan soms verscheidene weken voorbij voordat de Nederlandse autoriteiten de aangevraagde werkvergunning afgeven, waardoor bedrijven uit andere lidstaten in Nederland contracten kunnen mislopen. Ten tweede kunnen in Nederland gevestigde bedrijven niet vrij kiezen tussen de verschillende dienstverleners op de Europese markt, en dus kunnen ze niet tegen de beste prijs contracten sluiten. Veel Europese bedrijven - bijvoorbeeld in de bouw en in de IT - hebben werknemers in dienst uit bepaalde nieuwe lidstaten of uit landen buiten de EU. Ten derde lopen de consumenten het risico dat zij hogere prijzen moeten betalen voor goederen en diensten. Niet-naleving van de regels inzake werkvergunningen wordt bestraft met boetes tot 8 000 euro per werknemer die in de zin van de Nederlandse wetgeving illegaal in dienst is.
Om het risico van “sociale dumping” te voorkomen, is in de richtlijn inzake de detachering van werknemers van 1996 bepaald dat alle werknemers die in de Europese Unie zijn gedetacheerd, een dienstverband moeten hebben onder de voorwaarden die gelden in het land waar de dienst wordt verleend - met name ten aanzien van het minimumloon, betaald verlof, en veiligheid en gezondheid op het werk. De lidstaat waar de dienst wordt verricht moet er ook voor zorgen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Deze lidstaat mag controles ter plaatse uitvoeren, bijvoorbeeld op bouwplaatsen.
Voor meer informatie
Vrijheid van dienstverrichting:
http://ec.europa.eu/internal_market/services/infringements/index_en.htm
Laatste nieuws over inbreukprocedures betreffende alle lidstaten:
http://ec.europa.eu/community_law/index_en.htm