De totstandkoming van de euro
In 1992 werd in Maastricht een akkoord gesloten over het invoeren van een Europese munt. Het leidde tot een van de grootste monetaire omwisselingsoperaties in de geschiedenis. Niet eerder wisselden zoveel landen met zoveel inwoners hun eigen munt in.
De euro werd gepresenteerd als munt met grote economische en politieke voordelen. De euro wordt namelijk beheerd door de Europese Centrale Bank die probeert te zorgen voor stabiliteit met lage inflatie en lage rentevoeten. Ook zijn er geen transactiekosten meer voor bedrijven die iets kopen of verkopen in het buitenland. Politiek gezien wilden Europese leiders duidelijk maken dat de overgang naar de euro onherroepelijk is, en zo een stabiel en tastbaar symbool is van de Europese identiteit.
Na jaren van onderhandelingen werd op 1 januari 2002 de euro een wettig betaalmiddel in 12 verschillende EU-lidstaten. Drie jaar eerder, in 1999, bestond de munt al giraal. Beurskoersen van aandelen, obligaties en opties werden vanaf dat moment in euro's weergegeven.
Inhoudsopgave van deze pagina:
De doelstelling om tot een gemeenschappelijke Europese munt te komen werd reeds in het Verdrag van Maastricht i uit 1992 vastgelegd. Daar werd onder meer gesteld dat de Europese lidstaten i een Economische en Monetaire Unie i (EMU) zouden oprichten, waarbij in eerste instantie de wisselkoersen van de verschillende munteenheden aan elkaar gekoppeld zouden worden. Aan een dergelijke koppeling waren bepaalde voorwaarden verbonden, die beter bekend staan als de convergentiecriteria. Niet alle landen waren in dit stadium bereid of in staat om aan de EMU deel te nemen: Groot-Brittannië en Denemarken haakten al snel af, terwijl Griekenland en Zweden in eerste instantie niet konden voldoen aan de convergentiecriteria.
Tijdens een top in Madrid in 1995 werd door de Europese Raad besloten dat de Europese munt, naar een Duits voorstel, 'euro' ging heten. In eerdere Verdragen werd nog gebruikt gemaakt van de generieke benaming 'ecu' (European Currency Unit, maar ook in het Frans 'schild'). Vooral Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hadden bezwaar tegen de naam 'ecu'. In hun talen zou 'ecu' te veel lijken op 'kuh' of 'cow'. Andere benamingen als 'florijn', 'ducat', 'solidus' of 'as' waren politiek en historisch gezien te gevoelig.
Een jaar later, in 1996, werd op de EuroTop in Dublin het symbool voor de euro gepresenteerd: een gestileerde Griekse hoofdletter E (epsilon) met een extra horizontale streep. Volgens ontwerper Jean-Pierre Malivoir staan de twee strepen voor de stabiliteit van de munt. De Europese Commissie kon destijds uit 30 ontwerpen kiezen.
De koppeling van de koersen vond uiteindelijk plaats per 31 december 1998. Een dag later, op 1 januari 1999, was de Monetaire Unie een feit. Sinds 4 januari 1999 werden de onderlinge wisselkoersen eveneens in euro's weergegeven; lidstaten handelden op dat moment hun financiële verkeer af in euro's.
Per 1 januari 2002 kon de euro als officiële munt worden ingevoerd in twaalf van de op dat moment vijftien EU-lidstaten: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Op 1 januari 2002 trok voormalig minister van Financiën Gerrit Zalm als een van de eerste Nederlanders eurobiljetten uit het pinautomaat.