Europees Hof van Justitie: Europees Parlement moet mee kunnen beslissen over bepalen veilige landen voor terugsturen asielzoekers
CJE/08/29
6 mei 2008
PERSCOMMUNIQUE nr. 29/08
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-133/06
Parlement / Raad
HET HOF VERKLAART ENKELE BEPALINGEN VAN DE RICHTLIJN BETREFFENDE DE PROCEDURE VOOR DE TOEKENNING OF INTREKKING VAN DE VLUCHTELINGENSTATUS NIETIG
Door voor de toekomstige opstelling van de gemeenschappelijke lijsten van veilige derde landen alleen de raadpleging van het Parlement voor te schrijven en niet de codecisieprocedure, treedt de Raad buiten de hem door het Verdrag op asielgebied verleende bevoegdheden
Op 1 december 2005 heeft de Raad een richtlijn[1] aangenomen betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. In deze richtlijn staat dat de Raad, bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, een gemeenschappelijke minimumlijst opstelt van derde landen die door de lidstaten als veilig land van herkomst worden beschouwd, alsook een gemeenschappelijke lijst van veilige Europese derde landen. Ook de wijziging van deze beide lijsten geschiedt door de Raad bij gekwalificeerde meerderheid na raadpleging van het Parlement.
Het Parlement heeft beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen de bepalingen van deze richtlijn volgens welke slechts raadpleging van het Parlement moet plaatsvinden. Het Parlement is van mening dat deze bepalingen voor de opstelling van die lijsten de codecisieprocedure hadden moeten voorschrijven; in deze procedure treedt het Parlement op als medewetgever. Volgens het Parlement heeft de Raad in de richtlijn, die een handeling van afgeleid recht is, onrechtmatig gebruik gemaakt van rechtsgrondslagen die hem in staat stelden over te gaan tot de opstelling van deze lijsten, en zich aldus een 'recht van wetgeving' toegemeten.
De Raad stelt daarentegen dat de gebruikmaking van afgeleide rechtsgrondslagen een geaccepteerde wetgevingstechniek is, en dat niets in het EG-Verdrag dit belet. Ook beroept hij zich op de gevoeligheid van dit gebied, die noodzaakt tot snel en efficiënt reageren op wijzigingen in de situatie in de betrokken derde landen. Ten slotte is hij van mening dat aan de voorwaarden voor de overgang naar de codecisieprocedure niet is voldaan.
De bij het Hof voorliggende vraag is in wezen of de Raad het recht had om in de richtlijn te voorzien in de opstelling en wijziging van de lijsten van veilige landen met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Parlement.
Het Hof herinnert eraan dat iedere instelling handelt binnen de grenzen van de haar door het Verdrag verleende bevoegdheden. De procedure voor de opstelling van de bij de richtlijn ingevoerde lijsten is een andere dan door het Verdrag wordt voorgeschreven. De regels betreffende de besluitvorming van de gemeenschapsinstellingen worden echter vastgesteld door het Verdrag en staan niet ter beschikking van de lidstaten of van de instellingen zelf. Een instelling de mogelijkheid geven om afgeleide rechtsgrondslagen vast te stellen, zou erop neerkomen dat aan die instelling een wetgevende bevoegdheid wordt verleend die ruimer is dan die welke in het Verdrag is neergelegd, zo vervolgt het Hof.
De Raad heeft dus door in de richtlijn afgeleide rechtsgrondslagen op te nemen, de hem door het Verdrag verleende bevoegdheden overschreden. Het Hof verklaart de aangevochten bepalingen dan ook nietig.
Het Hof voegt eraan toe dat, wat de toekomstige aanneming van en wijzigingen in de lijsten van veilige landen betreft, de Raad de in het Verdrag neergelegde procedures in acht zal moeten nemen. Het Hof constateert in dit verband dat de codecisieprocedure zowel van toepassing is op de vaststelling en wijziging van de lijsten van veilige landen door middel van wetgeving, als op de eventuele beslissing om over te gaan tot toepassing van artikel 202, derde streepje, EG, dat de uitvoeringsbevoegdheden betreft.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Beschikbare talen: BG ES CS DE EL EN FR HU IT NL PL PT RO SK SL De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=rechercher&numaff=C-133/06 vanaf ongeveer 12.00 uur. Nadere informatie: Stefaan Van der Jeught Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988 |
[1] Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, blz. 13).