Staatssteun: Commissie geeft groen licht voor twee nieuwe Nederlandse filmfondsen
De Europese Commissie gaf toestemming voor twee nieuwe Nederlandse fondsen voor steun aan de bioscoopfilm, nadat ze deze aan de staatssteunregels van het EG-Verdrag had getoetst. De fondsen hebben een totaalbudget van 162 miljoen EUR en de steun wordt verleend in de vorm van rechtstreekse subsidies voor de productie en bioscoopuitbreng van lange speelfilms, die een culturele waarde hebben en bijdragen aan de diversiteit van film in Nederland. Het onderzoek van de Commissie leerde dat de beide fondsen voldeden aan de criteria van de mededeling over staatssteun voor cinematografische en andere audiovisuele werken (zie IP/01/1326 ). De goedkeuring geldt tot 1 juli 2013.
In een reactie verklaarde Neelie Kroes i, Commissaris voor concurrentiebeleid: "De Commissie heeft zich ervan kunnen vergewissen dat de nieuwe Nederlandse filmfondsen aan de EU-regels voor staatssteun voldoen. Dankzij de medewerking van de Nederlandse autoriteiten konden we deze regelingen voor productie en uitbreng van Nederlandse films van hoge kwaliteit snel goedkeuren."
Het totale budget van de nieuwe Nederlandse filmfondsen bedraagt 162 miljoen EUR met een jaarbudget van 27 miljoen EUR. De steun wordt verleend in de vorm van directe subsidies en bedraagt in beginsel niet meer dan 50% van de filmkosten (voor moeilijke en lowbudgetfilms zijn hierop uitzonderingen mogelijk).
Om van deze fondsen steun te kunnen krijgen, moeten bioscoopfilms aan minstens drie (op zeven) mogelijke culturele criteria voldoen:
-
-het scenario speelt zich overwegend af in Nederland of in een andere EU-lidstaat of EVA-Staat;
-
-ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied;
-
-het originele scenario is hoofdzakelijk in het Nederlands geschreven;
-
-het scenario is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk;
-
-het hoofdthema heeft betrekking op kunst of kunstenaars;
-
-het hoofdthema heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen;
-
-het hoofdthema heeft betrekking op voor Nederland actuele, culturele, maatschappelijke of politiek relevante kwesties.
De Commissie keurde deze regelingen goed op basis van de criteria die in de mededeling uit 2001 voor de beoordeling van steun voor filmproductie zijn vastgelegd. Omdat deze mededeling echter ten laatste 31 december 2009 afloopt, hebben de Nederlandse autoriteiten toegezegd om, mocht dat nodig blijken, aanpassingen door te voeren wanneer er nieuwe EU-regels komen.
Zoals bij andere regelingen voor filmsteun in Europa, bevatten de nieuwe Nederlandse filmfondsen zgn. "territoriale voorwaarden"; dit betekent dat een deel van de productie-uitgaven voor een film in Nederland moeten plaatsvinden. Dergelijke voorwaarden mogen volgens de mededeling van 2001 worden opgelegd, als het om niet meer dan 80% van het filmproductiebudget gaat. Met het oog op een herziening van deze mededeling is de Commissie een studie begonnen om de economische en culturele impact van dergelijke territoriale voorwaarden te onderzoeken. De resultaten van deze studie zullen eind 2007 beschikbaar komen.
Achtergrond
De mededeling staatssteun voor cinematografische en andere audiovisuele werken in Europa legt de voorwaarden vast waarop de culturele afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag op dit soort steun kan worden toegepast (zie IP/01/1326 ). In 2004 werd de mededeling verlengd tot 30 juni 2007 (zie IP/04/343 ) en op 13 juni 2007 werd ze verder verlengd tot uiterlijk 31 december 2009 (zie IP/07/820 ). De mededeling eist dat het "algemene wettelijkheidsbeginsel" wordt nageleefd en legt nog vier specifieke criteria vast om steun voor de productie van bioscoop- en televisiefilms als culturele steun te kunnen goedkeuren. Het gaat om de volgende criteria: a) de steun is voor een cultureel product bestemd; b) de producent moet ten minste 20% van het productiebudget in andere lidstaten kunnen besteden zonder dat de steun uit de regeling wordt gekort (de zgn. "territorialiseringsvoorwaarden"); c) de steunintensiteit is in beginsel beperkt tot 50% van het productiebudget (behalve voor moeilijke en lowbudgetfilms), en d) er mag geen extra steun worden verleend voor specifieke filmmakende activiteiten.