Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

31992L0042

Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels

Publicatieblad Nr. L 167 van 22/06/1992 blz. 0017 - 0028

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 23 blz. 0055

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 23 blz. 0055

RICHTLIJN 92/42/EEG VAN DE RAAD van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2).

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat Beschikking 91/565/EEG (4) voorziet in de bevordering van energie-efficiëntie in de Gemeenschap in het kader van het SAVE-programma;

Overwegende dat er maatregelen dienen te worden vastgesteld die ertoe bestemd zijn de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die op 31 december 1992 eindigt; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat de Lid-Staten in de resolutie van de Raad van 15 januari 1985 betreffende de verbetering van de energiebesparingsprogramma's van de Lid-Staten (5) worden uitgenodigd hun inspanningen ter bevordering van een rationeler energiegebruik voort te zetten en in voorkomend geval te intensiveren door het uitwerken van een geïntegreerd energiebesparingsbeleid;

Overwegende dat de resolutie van de Raad van 16 september 1986 (6) nieuwe doelstellingen inzake het energiebeleid van de Gemeenschap voor 1995 en de convergentie van het beleid van de Lid-Staten betreft, en met name de doelstelling om het rendement van de finale energievraag met ten minste 20 % te verbeteren;

Overwegende dat artikel 130 R van het Verdrag als doelstelling de zorg voor een behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen noemt;

Overwegende dat in de voorstellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten op het gebied van gezondheid, veiligheid, milieubescherming en consumentenbescherming van een hoog beschermingsniveau dient te worden uitgegaan;

Overwegende dat in de resolutie van de Raad van 21 juni 1989 (7), waarin wordt verklaard dat de Gemeenschap meer aandacht moet gaan besteden aan de mogelijke gevaren van klimaatveranderingen in verband met het broeikaseffect, en dat in de conclusies van de Raad van 29 oktober 1990 wordt aangegeven dat de emissies van CO2 in 2000 op het niveau van 1990 in de Gemeenschap dienen te worden gestabiliseerd;

Overwegende dat de huishoudelijke en tertiaire sector het overgrote deel van het finale energieverbruik in de Gemeenschap voor zijn rekening neemt;

Overwegende dat deze sector nog belangrijker zal worden, omdat er een ontwikkeling gaande is naar een verdere penetratie van centrale verwarming en een algemene verhoging van verwarmingscomfort;

Overwegende dat een hoger rendement van de verwarmingsketels in het belang van de consument is, dat energiebesparing tot minder invoer van koolwaterstoffen zal leiden en dat een minder sterke afhankelijkheid van de Gemeenschap op energiegebied een gunstig effect op haar handelsbalans zal hebben;

Overwegende dat Richtlijn 78/170/EEG van de Raad van 13 februari 1978 betreffende het rendement van verwarmingstoestellen die gebruikt worden voor de verwarming van ruimten en voor de produktie van warm water in nieuwe of bestaande niet-industriële gebouwen alsmede betreffende de isolatie van netten voor de distributie van warmte en van warm water voor huishoudelijke doeleinden in nieuwe niet-industriële gebouwen (8) heeft geleid tot de vaststelling van rendementsniveaus die van Lid-Staat tot Lid-Staat sterk verschillen;

Overwegende dat hoge rendementseisen voor centrale-verwarmingsketels tot gevolg hebben dat de verschillen tussen de technische eigenschappen van in de handel gebrachte installaties kleiner worden gemaakt, hetgeen de serieproduktie zal vergemakkelijken en het bereiken van schaalvoordelen zal bevorderen; dat bij het ontbreken van een maatregel die voldoende hoge energierendementen vastlegt, het gevaar bestaat dat bij de voltooiing van de interne markt als gevolg van de penetratie op de markten van ketels met een laag rendement de rendementen van verwarmingsinstallaties sterk zullen dalen;

Overwegende dat er binnen de Gemeenschap grote verschillen bestaan wat betreft de plaatselijke klimaatomstandigheden en de kenmerken van de gebouwen uit het oogpunt van de energiebesparing en de bewoning; dat de Lid-Staten met deze verscheidenheid rekening moeten houden wanneer zij de voorwaarden voor het in bedrijf stellen van verwarmingsketels overeenkomstig deze richtlijn vaststellen; dat deze omstandigheden rechtvaardigen dat de Lid-Staten waar op de datum van de aanneming van deze richtlijn op grote schaal zogenaamde "back-boilers" zijn geïnstalleerd alsook verwarmingsketels die zijn ontworpen om in woonruimten te worden geïnstalleerd, blijven toestaan, binnen bepaalde grenzen, dat dergelijke verwarmingsketels in hun land in de handel worden gebracht en in bedrijf worden gesteld; dat de Commissie een specifiek toezicht moet uitoefenen op deze regeling;

Overwegende dat in deze richtlijn, die erop gericht is de technische handelsbelemmeringen verband houdende met het rendement van verwarmingsketels op te heffen, de nieuwe aanpak wordt gevolgd die is vastgesteld in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 (9), waarin met name wordt bepaald dat de harmonisatie van de wetgevingen is beperkt tot de aanneming, door middel van op artikel 100 van het EEG-Verdrag gebaseerde richtlijnen, van de belangrijkste voorschriften waaraan de op de markt gebrachte produkten moeten voldoen en dat deze fundamentele voorschriften voldoende nauwkeurig moeten worden omschreven opdat zij verplichtingen kunnen vormen waarvan de niet-nakoming wordt bestraft, en opdat de certificeringsinstanties bij ontstentenis van normen aan de hand van deze voorschriften voor deze produkten een certificaat van overeenstemming kunnen afgeven;

Overwegende dat Richtlijn 83/189/EEG (10) voorziet in een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;

Overwegende dat Besluit 90/683/EEG (11) de modules voor de verschillende fasen van de conformiteitsbeoordelingsprocedures die in de richtlijnen voor technische harmonisatie moeten worden gebruikt, betreft;

Overwegende dat verwarmingsketels die voldoen aan de rendementseisen moeten worden voorzien van het EG-merkteken en, in voorkomend geval, van de passende symbolen ten einde vrij in het verkeer te kunnen worden gebracht en in bedrijf te kunnen worden gesteld overeenkomstig hun bestemming in de Gemeenschap;

Overwegende dat Richtlijn 89/106/EEG (12) de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde produkten betreft;

Overwegende dat er voor in deze richtlijn bedoelde gasgestookte verwarmingsketels rendementseisen moeten worden vastgesteld om het rationele gebruik van energie te bevorderen overeenkomstig Richtlijn 90/396/EEG van de Raad van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake gastoestellen (13),

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn is een maatregel in het kader van het SAVE-programma betreffende de bevordering van de energiebesparing in de Gemeenschap en stelt de rendementseisen vast voor met vloeibare of gasvormige brandstoffen gestookte centrale-verwarmingsketels met een nominaal vermogen van niet minder dan 4 kW en niet meer dan 400 kW, hierna "ketels" te noemen.

Artikel 2

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • ketel: het geheel van het ketellichaam en brander, dat de verbrandingswarmte op het water moet overbrengen;
  • toestel:
  • het ketellichaam waarop een brander behoort te worden gemonteerd;
  • de brander die op een ketellichaam behoort te worden gemonteerd;
  • nominaal vermogen, uitgedrukt in kW: het door de fabrikant vastgestelde en gewaarborgde maximale verwarmingsvermogen dat de ketel in continu-bedrijf kan afgeven, terwijl de door de fabrikant vermelde nuttige rendementen worden gehaald;
  • waterzijdig rendement, uitgedrukt in een percentage: de verhouding tussen de hoeveelheid warmte overgedragen op het water in de ketel en het produkt van de calorische benedenwaarde bij constante druk van de brandstof en het brandstofverbruik per tijdseenheid;
  • deellast, uitgedrukt in een percentage: de verhouding tussen het nuttige vermogen van een ketel die werkt bij tussenpozen of op een vermogen lager dan het nominale vermogen, en dat nominale vermogen;
  • gemiddelde temperatuur van het water in de ketel: het gemiddelde van de intrede- en uittredetemperatuur van het water;
  • standaardketel: een ketel die zodanig is ontworpen dat de gemiddelde bedrijfstemperatuur kan worden begrensd;
  • back-boiler: een ketel die ontworpen is voor het voeden van een centraal verwarmingssysteem en voor installatie in de schoorsteenholte (fireplace recess) als onderdeel van een gasgestookt systeem bestaande uit achterketel (back-boiler) en haard;
  • lage-temperatuurketel: een ketel die permanent in bedrijf kan zijn met een systeemwatertemperatuur van 35 à 40 oC en die onder bepaalde omstandigheden condensatie kan veroorzaken, oliegestookte ketels met rookgascondensor hieronder begrepen;
  • gasgestookte ketel met rookgascondensor: een ketel die zodanig is ontworpen dat er permanent een belangrijk deel van de waterdamp in de rookgassen kan condenseren;
  • ketel die in een woonruimte geïnstalleerd moet worden: een ketel met een nominaal vermogen van minder dan 37 kW, die zodanig is ontworpen dat hij de woonruimte waarin hij is geïnstalleerd met de warmte van de ketelwand verwarmt, met een open expansievat en natuurlijke warm-watercirculatie; op de ketelwand is uitdrukkelijk vermeld dat de ketel in een woonruimte moet worden geïnstalleerd.

Artikel 3

  • 1. 
    Niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen:
  • centrale-verwarmingsketels die gestookt kunnen worden met verschillende brandstoffen, waaronder vaste brandstoffen;
  • doorstroomtoestellen voor de ogenblikkelijke bereiding van warm water;
  • ketels die moeten worden gestookt met brandstoffen waarvan de eigenschappen aanzienlijk afwijken van normaal in de handel verkrijgbare olie en gas (industriële restgassen, biogas en dergelijke);
  • fornuizen en toestellen die zijn ontworpen om hoofdzakelijk de ruimte waarin zij zijn geïnstalleerd te verwarmen, en die als nevenfunctie tevens warm water leveren voor centrale verwarming en voor gebruik als tapwater;
  • toestellen met een nuttig vermogen van minder dan 6 kW, die uitsluitend zijn ontworpen voor een systeem met zwaartekrachtcirculatie, voor de opslag van warm tapwater;
  • ketels die als afzonderlijke eenheid worden vervaardigd.
  • 2. 
    In het geval van ketels met een dubbele functie, namelijk ruimteverwarming en het leveren van warm tapwater, hebben de rendementseisen bedoeld in artikel 5, lid 1, alleen betrekking op de verwarmingsfunctie.

Artikel 4

  • 1. 
    De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en in bedrijf stellen op hun grondgebied van toestellen en ketels die voldoen aan de in deze richtlijn beoogde rendementseisen, niet verbieden, beperken of belemmeren, voor zover dit in het Verdrag of in andere communautaire richtlijnen of bepalingen niet anders is bepaald.
  • 2. 
    De Lid-Staten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de ketels alleen in bedrijf kunnen worden gesteld als zij voldoen aan de rendementseisen van artikel 5, lid 1, en aan voorwaarden voor het in bedrijf stellen die zij vaststellen al naar gelang van de plaats, de klimaatomstandigheden en de energie- en bewoningskenmerken van de gebouwen.
  • 3. 
    In Lid-Staten waar op de datum van aanneming van deze richtlijn ketels van het type "back-boiler" voorkomen en/of ketels die in een woonruimte geïnstalleerd moeten worden, op grote schaal voorkomen, blijft het echter toegestaan deze ketels in bedrijf te stellen, voor zover het rendement zowel bij nominaal vermogen als bij een deellast van 30 % niet meer dan 4 % lager is dan de in artikel 5, lid 1, vastgestelde eisen voor de standaardketels.
  • 4. 
    De gevolgen van het bepaalde in de leden 2 en 3 worden permanent door de Commissie gevolgd en worden in het kader van het uit hoofde van artikel 10 in te dienen verslag geanalyseerd. Daartoe verstrekken de Lid-Staten de Commissie alle nodige informatie om deze in staat te stellen bij de Raad de in dat artikel bedoelde passende wijzigingsvoorstellen in te dienen ten einde in ieder geval de energiebesparing en het vrije verkeer van ketels in de Gemeenschap te garanderen.

Artikel 5

  • 1. 
    De verschillende typen ketels moeten voldoen aan de volgende eisen inzake waterzijdig rendement:
  • bij nominaal vermogen, dat wil zeggen bij werking op nominaal vermogen Pn uitgedrukt in kW en bij een gemiddelde temperatuur van het CV-water van 70 o,

en

  • bij deellast, dat wil zeggen bij werking in een deellast van 30 % waarbij de gemiddelde temperatuur van het CV-water afhankelijk van het type ketel varieert.

In onderstaande tabel wordt aangegeven aan welke waterzijdige rendementen moet worden voldaan:

Type ketel

Vermogensbereik

Rendement bij nominaal vermogen

Rendement in deellast

kW

Gemiddelde

temperatuur van

het CV-water

(oC)

Rendementseis

uitgedrukt in %

Gemiddelde

temperatuur van

het CV-water

(oC)

Rendementseis

uitgedrukt in %

Standaardketels

4 à 400

70

  • {Ì8}; 84 + 2

log Pn

  • {Ì8}; 50
  • {Ì8}; 80 + 3

log Pn

Lage-temperatuurketels (*)

4 à 400

70

  • {Ì8}; 87,5 + 1,5

log Pn

40

  • {Ì8}; 87,5 + 1,5

log Pn

Gasgestookte

ketels met

rookgascondensor

4 à 400

70

  • {Ì8}; 91 + 1

log Pn

30 (**)

  • {Ì8}; 97 + 1

log Pn

(*) Met inbegrip van ketels met rookgascondensor die vloeibare brandstoffen gebruiken.

(**) Systeemwatertemperatuur van de ketel.

  • 2. 
    In de geharmoniseerde normen inzake de eisen van onderhavige richtlijn, die ingevolge een mandaat van de Commissie in overeenstemming met de Richtlijnen 83/189/EEG en 88/182/EEG (14) zijn opgesteld, worden de keuringsmethoden voor produktie en metingen vastgesteld. Het rendementspercentage moet passende toleranties omvatten.

Artikel 6

  • 1. 
    De Lid-Staten mogen besluiten om volgens de procedures van artikel 7 een specifiek systeem van merktekens toe te passen waardoor de energiebesparende eigenschappen van de ketels duidelijk kunnen worden vastgesteld. Dit systeem is van toepassing op ketels met een hoger rendement dan dat wat in artikel 5, lid 1, voor standaardketels wordt vereist.

Indien het rendement bij nominale belasting en het rendement bij deellast gelijk zijn aan of hoger zijn dan de overeenkomstige waarden voor standaardketels, krijgt de ketel een "& {ÌK};" zoals weergegeven in bijlage I, punt 2.

Indien het rendement bij nominaal vermogen en het rendement bij deellast drie of meer punten hoger zijn dan de overeenkomstige waarden voor standaardketels, krijgt de ketel "& {ÌK};& {ÌK};".

Bij iedere verdere rendementsverbetering met drie punten bij nominaal vermogen en bij deellast wordt een extra "& {ÌK};" toegekend zoals weergegeven in bijlage II.

  • 2. 
    De Lid-Staten mogen geen ander merkteken toestaan dat met de in lid 1 genoemde merktekens kan worden verward.

Artikel 7

  • 1. 
    De Lid-Staten gaan uit van het vermoeden dat de ketels aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde fundamentele rendementseisen voldoen, wanneer zij in overeenstemming zijn met de geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt en waarvoor de Lid-Staten de referentienummers hebben bekendgemaakt van de nationale normen waarin deze geharmoniseerde normen zijn omgezet. Deze ketels moeten zijn voorzien van het in bijlage I, punt 1, weergegeven EG-merkteken, vergezeld van de EG-conformiteitsverklaring.
  • 2. 
    De middelen om de overeenstemming van in serie geproduceerde toestellen aan te tonen zijn:
  • het rendementsonderzoek van een standaardketel volgens module B als beschreven in bijlage III, en
  • een verklaring van overeenstemming met het goedgekeurde type volgens module C, D of E als beschreven in bijlage IV.

De procedures voor de conformiteitsbeoordeling van het rendement van gasgestookte ketels zijn die welke gebruikt worden voor de beoordeling van de overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften van Richtlijn 90/396/EEG.

  • 3. 
    Alvorens de afzonderlijk verkochte toestellen in de handel worden gebracht, moeten zij zijn voorzien van het EG-merkteken vergezeld van de EG-conformiteitsverklaring, waarin de parameters worden aangegeven waarmee, na assemblage, de waterzijdige rendementspercentages genoemd in artikel 5, lid 1, kunnen worden gehaald.
  • 4. 
    Het EG-merkteken van overeenstemming met de eisen van deze richtlijn en met de andere bepalingen betreffende de toekenning van het EG-merkteken, alsmede de in bijlage I bedoelde opschriften moeten zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht op de ketels en toestellen. Het is verboden op deze produkten een ander merkteken, teken of indicatie aan te brengen waarvan de betekenis of vormgeving met die van het EG-merkteken zou kunnen worden verward.

Artikel 8

  • 1. 
    Iedere Lid-Staat stelt de Commissie en de overige Lid-Staten in kennis van de instanties die hij heeft aangewezen voor de taken verband houdende met de in artikel 7 bedoelde procedures, hierna "aangemelde instanties" genoemd.

De Commissie kent deze instanties een identificatienummer toe en deelt dit aan de Lid-Staten mede.

De Commissie publiceert in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de lijsten van deze aangemelde instanties en zorgt ervoor dat die steeds worden bijgehouden.

  • 2. 
    De Lid-Staten passen de in bijlage V vastgestelde minimumcriteria toe voor de aanwijzing van de instanties. De instanties die voldoen aan de criteria, vastgesteld in de overeenkomstige geharmoniseerde normen, worden geacht te voldoen aan de in deze bijlage vastgestelde criteria.
  • 3. 
    Een Lid-Staat die een instantie heeft aangemeld trekt deze aanmelding in wanneer hij constateert dat deze instantie niet langer voldoet aan de criteria van lid 2. Hij stelt de andere Lid-Staten en de Commissie onverwijld daarvan in kennis en trekt de aanmelding in.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten dienen vóór 1 januari 1993 de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

Zij passen deze maatregelen toe met ingang van 1 januari 1994.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

  • 2. 
    De Lid-Staten staan tot en met 31 december 1997 het in de handel brengen en het in bedrijf stellen toe van de toestellen die op de datum van aanneming van deze richtlijn aan de op hun grondgebied geldende voorschriften voldoen.

Artikel 10

Drie jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn dient de Commissie bij het Europese Parlement en de Raad een verslag in over de bereikte resultaten. Dit verslag gaat vergezeld van voorstellen voor wijzigingen die eventueel op grond van bovengenoemde resultaten en gezien de bereikte technische vooruitgang in deze richtlijn moeten worden aangebracht.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 21 mei 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

Luis MIRA AMARAL

  • (1) 
    PB nr. C 292 van 22. 11. 1990, blz. 8.(2) PB nr. C 129 van 20. 5. 1991, blz. 97, en PB nr. C 94 van 13. 4. 1992.(3) PB nr. C 102 van 18. 4. 1991, blz. 46.(4) PB nr. L 307 van 8. 11. 1991, blz. 34.(5) PB nr. C 20 van 22. 1. 1991, blz. 1.(6) PB nr. C 241 van 25. 9. 1986, blz. 1.(7) PB nr. C 183 van 20. 7. 1989, blz. 4.(8) PB nr. L 52 van 23. 2. 1978, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 82/885/EEG (PB nr. L 378 van 31. 12. 1982, blz. 19).(9) PB nr. C 136 van 4. 6. 1985, blz. 1.(10) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit 90/230/EEG (PB nr. L 128 van 18. 5. 1990, blz. 15).(11) PB nr. L 380 van 31. 12. 1990, blz. 13.(12) PB nr. L 40 van 11. 2. 1989, blz. 12.(13) PB nr. L 196 van 26. 7. 1990, blz. 15.(14) PB nr. L 81 van 26. 3. 1988, blz. 75.

BIJLAGE I

MERKTEKEN VAN OVEREENSTEMMING EN SPECIFIEKE AANVULLENDE MERKTEKENS 1. Merkteken van overeenstemming

Het merkteken van overeenstemming is onderstaand symbool met daarbij de twee laatste cijfers van het jaartal waarin het merkteken is aangebracht:

  • 2. 
    Specifieke merktekens ter aanduiding van verhoogd rendement

Het energiebesparingsmerkteken dat uit hoofde van artikel 6 van deze richtlijn wordt toegekend, is onderstaand symbool:

  • {ÌK};

BIJLAGE II

TOEKENNING VAN MERKTEKENS TER AANDUIDING VAN VERHOOGD RENDEMENT Rendementseisen waaraan zowel bij nominaal vermogen als bij deellast van 0,3 Pn moet worden voldaan

Merkteken

Rendementseis bij nominaal vermogen Pn en een gemiddelde temperatuur van het CV-water van 70 oC

%

Rendementseis bij deellast van 0,3 Pn en een gemiddelde temperatuur van het CV-water van & {Ì8}; 50 oC

%

  • {ÌK};
  • {Ì8}; 84 + 2 log Pn
  • {Ì8}; 80 + 3 log Pn
  • {ÌK};& {ÌK};
  • {Ì8}; 87 + 2 log Pn
  • {Ì8}; 83 + 3 log Pn
  • {ÌK};& {ÌK};& {ÌK};
  • {Ì8}; 90 + 2 log Pn
  • {Ì8}; 86 + 3 log Pn
  • {ÌK};& {ÌK};& {ÌK};& {ÌK};
  • {Ì8}; 93 + 2 log Pn
  • {Ì8}; 89 + 3 log Pn

BIJLAGE III

Module B: EG-typeonderzoek

  • 1. 
    In deze module wordt dat deel van de procedure beschreven in het kader waarvan een aangemelde instantie vaststelt en verklaart dat een representatief exemplaar van de betrokken produktie voldoet aan de bepalingen ter zake van deze richtlijn.
  • 2. 
    De aanvraag om een EG-typeonderzoek wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde ingediend bij een aangemelde instantie van zijn keuze.

De aanvraag omvat:

  • naam en adres van de fabrikant, alsmede naam en adres van de gemachtigde indien de aanvraag door laatstgenoemde wordt ingediend;
  • een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag is ingediend bij een andere aangemelde instantie;
  • de technische documentatie als omschreven in punt 3.

De aanvrager stelt een voor de betrokken produktie representatief exemplaar, dat hierna "type" wordt genoemd, ter beschikking van de aangemelde instantie. De aangemelde instantie kan om meer exemplaren verzoeken indien dit nodig is voor het keuringsprogramma.

  • 3. 
    Op basis van de technische documentatie moet beoordeeld kunnen worden of het produkt in overeenstemming is met de voorschriften van de richtlijn. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het produkt en het volgende te omvatten:
  • een algemene beschrijving van het type;
  • ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz.;
  • beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het produkt;
  • een lijst van de in artikel 5, lid 2, bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de fundamentele voorschriften van de richtlijn te voldoen ingeval de in het artikel bedoelde normen niet zijn toegepast;
  • de resultaten van de verrichte ontwerp-berekeningen van de onderzoeken;
  • de keuringsrapporten.
  • 4. 
    De aangemelde instantie

4.1. bestudeert de technische documentatie, controleert of het type in overeenstemming daarmee vervaardigd is en identificeert de onderdelen die ontworpen zijn overeenkomstig de relevante bepalingen van de in artikel 5, lid 2, bedoelde normen, alsook de onderdelen die zijn ontworpen zonder dat de desbetreffende bepalingen van die normen in acht werden genomen;

4.2. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om na te gaan of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de fundamentele voorschriften van de richtlijn voldoen ingeval de in artikel 5, lid 2, bedoelde normen niet zijn toegepast;

4.3. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om, ingeval de fabrikant heeft besloten de desbetreffende normen toe te passen, na te gaan of deze ook werkelijk zijn toegepast;

4.4. stelt in overleg met de aanvrager de plaats vast waar de noodzakelijke controles en proeven zullen worden uitgevoerd.

  • 5. 
    Indien het type voldoet aan de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn, verstrekt de aangemelde instantie een verklaring van EG-typeonderzoek aan de aanvrager. De verklaring bevat naam en adres van de fabrikant, de conclusies van de controle en de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij de verklaring gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien aan de fabrikant of aan zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde een typeverklaring wordt geweigerd, dan geeft de aangemelde instantie de gedetailleerde redenen voor een dergelijke weigering op.

Er moet in een beroepsprocedure worden voorzien.

  • 6. 
    De aangemelde instantie die in het bezit is van de technische documentatie betreffende de verklaring van EG-typeonderzoek, wordt door de aanvrager in kennis gesteld van alle in het goedgekeurde produkt aangebracht wijzigingen; voor de betrokken wijzigingen moet aanvullende goedkeuring worden verleend indien zij van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de fundamentele voorschriften of de voor het produkt voorgeschreven gebruiksomstandigheden. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op de oorspronkelijke verklaring van het EG-typeonderzoekcertificaat.
  • 7. 
    Iedere aangemelde instantie deelt aan de andere aangemelde instanties een overzicht mee van de verstrekte en ingetrokken verklaringen van EG-typeonderzoek en bijbehorende aanvullingen.
  • 8. 
    De overige aangemelde instanties kunnen afschriften van de verklaringen van EG-typeonderzoek en/of de aanvullingen krijgen. De bijlagen bij de verklaringen worden ter beschikking van de overige aangemelde instanties gehouden.
  • 9. 
    Gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt bewaart de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde naast de technische documentatie ook een afschrift van de verklaring van EG-typeonderzoek en van de aanvullingen daarop.

Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het produkt in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden.

BIJLAGE IV

Module C: Overeenstemming met het type

  • 1. 
    In deze module wordt dat deel van de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de betrokken toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en voldoen aan de desbetreffende voorschriften van deze richtlijn. De fabrikant brengt op ieder toestel het EG-merkteken aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op.
  • 2. 
    De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde produkten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en met de rendementseisen van de richtlijn.
  • 3. 
    Gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt bewaart de fabrikant of zijn gemachtigde een afschrift van de verklaring van overeenstemming.

Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het produkt in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden.

  • 4. 
    Een door de fabrikant uitgekozen aangemelde instantie verricht op willekeurige tijdstippen controles op het produkt of laat dergelijke controles uitvoeren. Een geschikt monster van het eindprodukt, dat ter plaatse door de aangemelde instantie is genomen, wordt gecontroleerd en er worden relevante proeven uitgevoerd die zijn omschreven in de norm die van toepassing is of de normen die van toepassing zijn, als bedoeld in artikel 5, lid 2, of er worden gelijkwaardige proeven uitgevoerd om na te gaan of de produktie voldoet aan de eisen van de bijbehorende richtlijn. De aangemelde instantie treft passende maatregelen indien een of meer exemplaren van de gecontroleerde produkten niet in overeenstemming zijn.

Module D: Produktiekwaliteitsbewaking

  • 1. 
    In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en voldoen aan de voorschriften van de richtlijn. De fabrikant brengt op ieder toestel het EG-merkteken aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. Het EG-merkteken gaat vergezeld van het identificatiesymbool van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.
  • 2. 
    De fabrikant hanteert een goedgekeurd produktiekwaliteitssysteem, verricht een eindproduktcontrole en keuring als omschreven in punt 3 en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.
  • 3. 
    Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient voor de betrokken toestellen bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag behelst:

  • alle relevante informatie voor de bedoelde categorie produkten;
  • de documentatie over het kwaliteitssysteem;
  • de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een afschrift van de verklaring van EG-typeonderzoek.

3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en met de voorschriften van de richtlijn die daarop van toepassing zijn.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgestelde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van:

  • de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de produktkwaliteit;
  • de fabricageprocédés, de kwaliteitscontrole- en de kwaliteitsbewakingstechnieken, alsmede de in dat verband systematisch toe te passen technieken en maatregelen;
  • de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren;
  • de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.;
  • de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste produktkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de produktietechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

  • 4. 
    Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name

  • de documentatie over het kwaliteitssysteem;
  • de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

  • 5. 
    De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:
  • de in punt 3.1, tweede streepje, bedoelde documentatie;
  • de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;
  • de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.
  • 6. 
    Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen.

Module E: Produktkwaliteitsbewaking

  • 1. 
    In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de verwarmingsketels en de toestellen in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek. De fabrikant brengt op iedere ketel en ieder toestel het EG-merkteken aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. Het EG-merkteken gaat vergezeld van het identificatiesymbool van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4.
  • 2. 
    De fabrikant maakt gebruik van een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor de eindcontrole van en de proeven met de ketel en het toestel, als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan het toezicht als omschreven in punt 4.
  • 3. 
    Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient voor de ketels en de toestellen bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat:

  • alle relevante informatie voor de bedoelde categorie ketels of toestellen;
  • de documentatie over het kwalititeitssysteem;
  • de technische documentatie over het goedgekeurde type en een afschrift van de verklaring van EG-typeonderzoek.

3.2. In het kader van het kwaliteitssysteem wordt iedere ketel of ieder toestel onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de in artikel 5 bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven verricht, ten einde de overeenstemming met de desbetreffende voorschriften van de richtlijn te controleren. Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van:

  • de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de produktkwaliteit;
  • de onderzoeken en proeven die na de fabricage worden verricht;
  • de middelen om controle uit te oefenen op de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem;
  • de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als beoordelaar, ervaring te hebben met het beoordelen van de produkttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

  • 4. 
    EG-toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name

  • de documentatie over het kwaliteitssysteem;
  • de technische documentatie;
  • de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen; zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag.

  • 5. 
    De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van de laatste ketel of het laatste toestel de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:
  • de in punt 3.1, derde streepje, bedoelde documentatie;
  • de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;
  • de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.
  • 6. 
    Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen.

BIJLAGE V

Minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden instanties door de Lid-Staten 1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier of de installateur zijn van de ketels en de toestellen die zij keuren, noch de gemachtigde van een der genoemde personen. Zij mogen noch rechtstreeks noch als gemachtigden optreden bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze ketels en toestellen. Een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen fabrikant en aangemelde instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

  • 2. 
    De instantie en het personeel dat met de keuringen is belast, dienen de keuring uit te voeren met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid; zij dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitslagen van hun keuring kan beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die bij de resultaten van de keuring belang hebben.
  • 3. 
    De instantie dient met name te beschikken over het personeel en de nodige middelen om aan de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken adequaat te vervullen; tevens dient de aangemelde instantie toegang te hebben tot het materiaal voor de buitengewone keuringen.
  • 4. 
    Het personeel dat met de keuringen is belast, dient:
  • een goede technische en beroepsopleiding te hebben genoten;
  • een bevredigende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de keuringen die het verricht en voldoende ervaring met deze keuringen te hebben;
  • de vereiste bekwaamheid te bezitten om op grond van de verrichte keuringen verklaringen, notulen en rapporten op te stellen.
  • 5. 
    De onafhankelijkheid van het personeel dat met de keuringen is belast, dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging van elke functionaris mag niet afhangen van het aantal keuringen dat hij verricht, noch van de uitslagen van deze keuringen.
  • 6. 
    De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze wettelijke aansprakelijkheid uit hoofde van het nationale recht door de Staat wordt gedekt of de keuringen rechtstreeks door de Lid-Staat worden verricht.
  • 7. 
    Het personeel van de instantie is gebonden aan het beroepsgeheim in het kader van deze richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven (behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties van de Staat waarin de aangemelde instantie haar werkzaamheden uitoefent).

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.