EP-verslag over buitenlands beleid
Elmar BROK (EVP/ED, D)
Tenuitvoerlegging van met het GBVB geboekte vooruitgang
Doc.: A5-340/2000
Procedure : Initiatief
Debat : 29 november 2000
Sinds het Verdrag van Amsterdam heeft het GBVB aan doelmatigheid gewonnen en is het zichtbaarder geworden, stelt rapporteur Elmar BROK (EVP/ED, D) vast. Dit is vooral te danken aan de gemeenschappelijke strategieën en de instelling van de post van Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB. Bovendien is de flexibiliteit er dankzij het mechanisme van de constructieve onthouding op vooruitgegaan. Toch vindt Brok dat competentiegeschillen tussen de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB en de commissaris voor externe betrekkingen onvermijdelijk zijn. Daarom stelt hij voor de functie van Hoge Vertegenwoordiger over te dragen aan een vice-voorzitter van de Commissie die verantwoording is verschuldigd aan de Raad en het EP.
Verder bepleit Brok een nauwe samenwerking tussen de Raad en de Commissie, vooral bij maatregelen op het gebied van conflictpreventie en crisisbeheer. Ook moet de trojka meer leven worden ingeblazen. De hervorming van de externe steunverlening vindt Brok een goede zaak. Hij verwacht van de Commissie jaarlijks een document waarin per land de totale steun van de EU wordt vermeld, opgesplitst naar communautaire steun en bijdragen van de lidstaten, en waarin een vergelijking met andere donorlanden wordt gemaakt. De lidstaten dienen te zorgen voor een betere coördinatie van de activiteiten van hun ambassades in derde landen in nauwe samenwerking met de delegaties van de Europese Commissie. De oprichting van een communautaire diplomatenschool ziet Brok als een stap naar de invoering van een gemeenschappelijke diplomatieke dienst die het GBVB ten goede komt.
Een grotere parlementaire controle is zeker wenselijk, vervolgt Brok. Hij betreurt dat er geen duidelijke taakverdeling is tussen het EP en de nationale parlementen en breekt een lans voor regelmatige bijeenkomsten tussen de vertegenwoordigers van de bevoegde commissies van de nationale parlementen en van het EP. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook de parlementen van de kandidaatlanden en van de lidstaten van de NAVO die geen lid van de EU zijn daarbij worden betrokken. Verder merkt Brok op dat de Raad het EP reeds in het voorbereidende stadium over de gemeenschappelijke strategieën zou moeten raadplegen.
Het gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid (GEVDB) noemt de rapporteur een belangrijke sprong voorwaarts. Hij hoopt dat op de tot dusver geboekte vooruitgang wordt voortgebouwd tijdens de Conferentie over de beschikbaarstelling van capaciteiten en op de Europese Raad van Nice. Civiele conflictpreventie en crisisbeheersing verdienen hoe dan ook prioriteit en er moet een tijdschema voor de afschaffing van de WEU komen.
Lof heeft Brok voor de toetredingsonderhandelingen met twaalf landen, voor het euromediterrane partnerschap en voor het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa als middelen om stabiliteit te bewerkstelligen. Met de uitbreiding zijn ook de belangen van het buitenlands en veiligheidsbeleid van Europa gediend, aldus de rapporteur. Maar dan moeten de instellingen wel worden hervormd en dient grotere transparantie te worden nagestreefd.
Essentieel is voor Brok dat de financiering van nieuwe prioriteiten op het gebied van het buitenlands beleid niet ten koste gaat van andere belangrijke taken van de EU. Daarom noopt de ondersteuning van de wederopbouw van de Federale Republiek Joegoslavië tot een verhoging van het plafond van rubriek 4 van de financiële vooruitzichten.
Over de gemeenschappelijke strategieën voor Rusland en de Oekraïne is Brok zeer te spreken. Wel stipt hij aan dat voor het conflict in Tsjetsjenië een politieke oplossing moet worden gevonden en dat in Wit-Rusland, waarmee Rusland een politieke unie heeft, dringend democratische hervormingen nodig zijn. Verder zou het volgens Brok nuttig zijn de idee van een stabiliteitspact voor de Kaukasus verder uit te diepen.
Azië verdient meer aandacht van de EU, luidt de kritiek van Brok. Hij is dan ook gewonnen voor de ASEM-bijeenkomsten, hoewel het te betreuren valt dat op de recentste bijeenkomst de tegenstellingen tussen de lidstaten in verband met Noord-Korea wel heel duidelijk in de openbaarheid zijn geraakt. Ook Afrika verdient ruimere aandacht. De Verklaring van Caïro van april 2000 zou moeten uitmonden in een gemeenschappelijke strategie.
Erg jammer vindt Brok dat de Unie nog altijd niet in staat blijkt een constructieve rol te spelen in het vredesproces voor het Midden-Oosten. Hij tilt zwaar aan de totale verdeeldheid tussen de lidstaten bij de stemming op de buitengewone algemene vergadering van de VN op 21 oktober 2000.
Bemoedigend zijn dan weer de inspanningen van de EU op het gebied van de conventionele ontwapening. Brok denkt vooral aan het verbod op antipersonenmijnen en de illegale handel in lichte wapens en wapens van klein kaliber. Het enthousiasme van de rapporteur betreft ook de inspanningen op het gebied van de non-proliferatie van kernwapens. De eventuele ontwikkeling van een beperkt antiraketsysteem door de Verenigde Staten baart hem grote zorgen. Hij dringt erop aan dat deze kwestie in een intensieve transatlantische dialoog wordt aangekaart en dat Rusland niet van de discussie wordt uitgesloten.