EP-verslag over gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid
Elmar BROK (EVP/ED, D)
Tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid geboekte vooruitgang
Doc.: A5-0332/2001
Procedure : Initiatief
Debat : 24 oktober 2001
Verslag aangenomen
Het EP is tevreden dat de EU een eigen buitenlands beleid probeert te ontwikkelen en zich van de nodige middelen probeert te voorzien om zelfstandig op crises te kunnen reageren. Met name in de westelijke Balkan en in het Midden-Oosten heeft de EU een belangrijke bemiddelende rol gespeeld, waarbij tijdelijke operationele maatregelen verbonden worden met lange-termijnperspectieven. Niettemin is in Macedonië te laat ingegrepen.
Voor het Europees veiligheids- en defensiebeleid moet nog voor de Top van Laken een besluit worden genomen over de inzetbaarheid van een Europese "snelle interventiemacht". Turkije wordt opgeroepen een akkoord tussen de EU en de NAVO over gemeenschappelijke interventieplannen en het beschikbaar stellen van NAVO-middelen niet langer te dwarsbomen.
Overigens zijn de NAVO en de uitbreiding daarvan onmisbaar voor de collectieve veiligheid in Europa.
Een van de kerntaken van het GBVB moet de bestrijding van het internationale terrorisme worden, waarbij externe en interne veiligheidsaspecten met elkaar verbonden worden. De EU moet zo snel mogelijk actiever worden bij de uitwisseling van informatie van geheime diensten, de bestrijding van het witwassen van geld, de drugshandel en de computercriminaliteit. Een nauwe coalitie met de VS is daarbij van belang.
De uitvoering van het stabiliteitspact met Macedonië wordt afhankelijk gesteld van de hervorming van de grondwet en de vraag of beide partijen hun militaire activiteiten definitief beëindigen. Het Parlement roept alle landen op geen wapens te leveren aan Macedonië. Het betreurt dat de verlening van economische hulp aan Zuidoost-Europa te traag verloopt en te gering is.
Wat het Midden-Oosten betreft, moet zowel de uitvoering van de associatieovereenkomst met Israël als de financiële steun voor de Palestijnse autoriteit nauw gekoppeld worden aan de aanbevelingen van de commissie-Mitchell.
Ten behoeve van conflictpreventie moet meer moet ingegaan worden op horizontale vraagstukken als energie- en watervoorziening en de handel in mensen, drugs, wapens en diamanten. Waar mogelijk moet regionale samenwerking worden bevorderd.
Contacten met meer democratisch ingestelde groepen in Afghanistan moeten geïntensiveerd worden.
De betrekkingen met Rusland zijn van groot belang. Grote aandacht moet uitgaan naar concrete samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van energie of veiligheid, of de deelname van Rusland aan militaire interventies in crisissituaties. De dialoog over Kaliningrad moet worden voortgezet en de situatie van de onafhankelijke media in Rusland dient nauwlettend in het oog gehouden te worden. De druk om voor Tsjetsjenië een politieke en humanitaire oplossing te vinden moet worden gehandhaafd. Voor de hele Kaukasus moet trouwens een lange-termijnbeleid te worden ontwikkeld.
Voor Afrika moet een gemeenschappelijke strategie voor conflictpreventie worden uitgestippeld met een grotere participatie van basisorganisaties in alle stadia van ontwikkelingssamenwerking. Verder is de tijd rijp om met Latijns-Amerika een strategisch partnership op te bouwen. Steun voor het vredesproces en de maatschappelijke hervormingen in Colombia moet daar een belangrijk onderdeel van zijn.
Met de VS moeten de betrekkingen ook op andere gebieden dan buitenlands en veiligheidsbeleid worden uitgebreid, zoals handel, milieu, binnenlandse veiligheid, drugsbeleid en terrorismebestrijding.
En de EU moet al het mogelijke doen om het vredesopbouwend vermogen van de Verenigde Naties te versterken.
Het Parlement vindt dat de EU meer moet doen in de Maghreb- en Masjrak-landen om de economische en maatschappelijke modernisering te steunen. Van belang is daarbij een brede maatschappelijke discussie, inclusief tussen de godsdiensten.
In Iran moeten de hervormingsgezinde krachten gesteund worden met een geleidelijke toenadering, maar de Commissie kan pas een onderhandelingsmandaat voor een samenwerkingsovereenkomst met Iran krijgen als dat land alle steun aan het internationale terrorisme ondubbelzinnig afwijst.