EP wil wijzigingen in ontwerprichtlijn inzake liberalisering exploitatie openbaar vervoer (rapport-Meijer)
Erik MEIJER (EVL/NGL, NL)
Voorstel voor een verordening betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van openbare-diensteisen en de gunning van openbare-dienstcontracten op het gebied van het personenvervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren
Doc.: A5-0364/2001
Procedure : Medebeslissing, eerste lezing
Debat : 13 november 2001
Stemming : 14 november 2001
Verslag aangenomen (304/233/9)
Het Parlement heeft flinke wijzigingen aangebracht in de ontwerpverordening over de voorwaarden waaronder de overheid vergunningen kan verstrekken voor de exploitatie van openbaar vervoer en waaronder een deel van de kosten voor openbare dienstverlening door de overheid gecompenseerd kan worden. Zo preciseert het Parlement dat het in het geval van het personenvervoer per spoor alleen over korte afstanden kan gaan, daar het EP bij de eerste liberaliseringsmaatregelen voor de spoorwegen besloten heeft het internationale personenvervoer pas in een tweede pakket maatregelen op te nemen.
Daarnaast wijst het Parlement erop dat de verantwoordelijkheid voor lokaal vervoer doorgaans bij de gemeentelijke overheden ligt. Die moeten daarom in staat zijn om vervoersdiensten zelf of met eigen ondernemingen zonder aanbesteding te verrichten, waarbij dan wel gelet moet worden op democratische legitimering, economische doelmatigheid en wederkerigheid. Dat betekent dat onder bepaalde voorwaarden en tot een waarde van 1 miljoen euro een onderhandse gunning voor metro- of tramdiensten kan zijn toegestaan. Mocht een gemeente alle diensten in één contract willen opnemen, dan is onderhandse gunning toegestaan tot 3 miljoen euro. Daarbij moet het dan wel onmogelijk zijn dat bedrijven die in één land of regio een openbare-dienstcontract via onderhandse gunning hebben gekregen, elders deelnemen aan een openbare aanbesteding. Maar voorkomen moet worden dat er lokale monopolies ontstaan.
Verder vindt het Parlement dat vijf jaar wel erg kort is als contractduur voor een bus- of spoordienst. Die termijnen worden daarom opgetrokken tot respectievelijk acht en vijftien jaar.
De betaling aan een exploitant van compensatie voor het laag houden van de tarieven moet volgens het Parlement niet alleen mogelijk zijn in het geval van bepaalde categorieën reizigers (scholieren, ouderen, gehandicapten), maar ook van vervoer dat bijdraagt aan de vervulling van een maatschappelijke taak, zoals vervoer in minder dichtbevolkte plattelandsgebieden, en van tarieven die moeten aansluiten op andere vervoersdiensten.
Met andere amendementen wordt getracht de eisen die aan exploitanten gesteld worden, aan te scherpen zowel op sociaal en milieugebied, als voor de veiligheid, onderhoud van materieel, kwaliteit van de dienstverlening, enz. Met een paar amendementen wil het Parlement met name voorkomen dat sociale dumping plaatsvindt.