EP akkoord met nieuw statuut europarlementariërs

dinsdag 3 juni 2003, Willi ROTHLEY

Willi ROTHLEY (PES, D)

Goedkeuring van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

Doc.: A5-0193/2003

Procedure : Initiatief

Debat : 2 juni 2003

Stemming over voorstel voor besluit : 3 juni 2003

Ontwerpbesluit aangenomen (294/171/59)

Met 294 stemmen voor, 171 tegen en 59 onthoudingen neemt het Parlement het ontwerpbesluit over het Statuut van de leden van het Europees Parlement aan. Al sinds 1979 ijvert het Parlement voor een Statuut waarin de juridische status van de leden en hun rechten zijn opgenomen. Op 4 juni zal het Parlement stemmen over de resolutie terzake. Hieronder volgen de meest opvallende artikelen uit het ontwerpbesluit:

Artikel 4

(1) Een lid mag op geen enkel moment wegens enige handeling die het heeft uitgevoerd, wegens het uitbrengen van zijn stem of wegens een uitlating die het heeft gedaan in uitoefening van zijn mandaat gerechtelijk worden vervolgd of anderszins buitengerechtelijk ter verantwoording worden geroepen.

Artikel 5

(1) Beperking van de persoonlijke vrijheid van een lid is alleen geoorloofd na instemming van het Parlement, tenzij het betrokken lid op heterdaad betrapt en gearresteerd wordt.

(2) Opdracht tot inbeslagneming van bescheiden of elektronische gegevens van een lid of tot doorzoeking van de persoon, zijn bureau of woning alsmede de controle op zijn post- en telefoonverkeer kan alleen worden gegeven na instemming van het Parlement.

(3) Een tegen een lid ingesteld onderzoek of ingestelde strafrechtelijke vervolging wordt op wens van het Parlement geseponeerd.

Artikel 12

(1) De documenten van het Europees Parlement worden in alle officiële talen vertaald.

(2) De mondelinge bijdragen worden simultaan in alle andere officiële talen vertaald.

Artikel 16

De bezoldiging bedraagt telkens 50% van het basissalaris van een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen [ca. € 8.500 per maand].

Artikel 17

De bezoldiging die een lid voor de uitoefening van een mandaat in een ander parlement ontvangt, wordt op de bezoldiging in mindering gebracht.

Artikel 18

(1) Op de bezoldiging wordt Gemeenschapsbelasting geheven onder dezelfde voorwaarden zoals deze zijn vastgesteld op grond van artikel 13 van het Protocol over de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

(2) Het recht van de lidstaten om de bezoldiging bij de vaststelling van het belastingbedrag op andere inkomsten te betrekken blijft onverlet.

Artikel 19

(1) De leden hebben na afloop van het mandaat recht op een overbruggingstoelage ten belope van de bezoldiging overeenkomstig artikel 16.

(3) Het recht bestaat niet bij aanvaarding van een mandaat in een ander parlement of een openbaar ambt.

Artikel 20

(1) Voormalige leden hebben bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht op ouderdomspensioen.

(2) Dit pensioen bedraagt voor elk vol jaar waarin het mandaat werd uitgeoefend 3,5% van de bezoldiging en voor elke verdere volle maand een twaalfde, evenwel ten hoogste 70%.

(3) De aanspraak op ouderdomspensioen is niet afhankelijk van enig ander ouderdomspensioen.

Artikel 24

(1) Ter financiering van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen wordt een fonds ingesteld, dat reserves voor ouderdomspensioenen en nabestaandenpensioenen aanlegt.

(2) De reserves worden opgebouwd uit maandelijkse betalingen van het Parlement (tweederde en de leden eenderde) alsmede uit de daarmee behaalde rente.

Artikel 25

(1) De leden en de voormalige leden die een pensioen ontvangen, alsmede de pensioengerechtigde nabestaanden, hebben recht op vergoeding van de kosten in verband met ziekte, zwangerschap of de geboorte van een kind.

Artikel 27

(1) De leden hebben recht op vergoeding van de kosten die zij in het kader van de uitoefening van hun mandaat maken.

(2) Het Parlement bepaalt in welke gevallen kosten forfaitair kunnen worden vergoed.

Artikel 31

De vergoedingen van het Europees Parlement overeenkomstig de artikelen 24 en 25 zijn niet onderworpen aan belastingen.

Artikel 33

(1) Leden die bij de inwerkingtreding van dit Statuut reeds lid van het Parlement waren of herkozen worden, kunnen, wat bezoldiging, overbruggingstoelage, ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen betreft, voor de gehele duur van hun mandaat voor de tot dan toe bestaande nationale regeling kiezen.

(2) Deze betalingen worden uit de begroting van de lidstaat verricht en zij zijn uitsluitend onderworpen aan nationale belastingen.

Artikel 35

(1) Na inwerkingtreding van dit Statuut, blijft het door het Europees Parlement ingestelde vrijwillige Pensioenfonds gehandhaafd voor leden of oud-leden die in dit fonds reeds rechten of aanspraken hebben verworven of die overeenkomstig artikel 33, lid 1 voor de tot dan toe bestaande nationale regeling kiezen.

(2) De verworven rechten en aanspraken blijven in volle omvang bestaan.

(3) De bijdragen aan dit fonds zijn niet onderworpen aan belastingen.

(4) Leden die uit hoofde van artikel 24 premies voor het Pensioenfonds betalen, kunnen geen nieuwe rechten of aanspraken in het vrijwillige Pensioenfonds verwerven.

(5) Dit fonds staat niet open voor leden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Statuut voor het eerst tot lid van het Parlement zijn gekozen.

Artikel 37

(1) Dit Statuut treedt na instemming van de Raad en gelijktijdig met de wijzigingen van de Verdragen waartoe op grond van de werkzaamheden van de Europese Conventie wordt besloten in werking.

Op 28 mei heeft het Bureau van het Parlement een besluit genomen over het systeem voor de reiskostenvergoedingen. Dit besluit introduceert een nieuw systeem, waarbij voortaan enkel de werkelijk gemaakte kosten zullen worden vergoed.

De belangrijkste punten waarover het Parlement en de Raad het nog oneens zijn, betreffen de belastingheffing en bepalingen van primair recht (de immuniteiten en privileges van de leden). Met betrekking tot het primair recht is de vraag gerezen of het juridisch toelaatbaar is dat bepalingen van primair recht worden gewijzigd door middel van secundair recht, in casu het Statuut van de Leden. Na een uitgebreide juridische studie stelt het EP zich op het standpunt dat dit inderdaad mogelijk is, indien de bepalingen van het Statuut niet met bestaand primair recht in strijd zijn. Daarom neemt het Parlement in overweging 16 op dat bepalingen van het Statuut die conflicteren met primair recht, eerst in werking treden nadat de intergouvernementele conferentie, die begint na afloop van de werkzaamheden van de Europese Conventie, de betreffende bepalingen van primair recht heeft ingetrokken en nadat de lidstaten deze intrekking geratificeerd hebben.