Staatsmanschap van Drees staat nauwelijks ter discussie
Was Drees de grootste staatsman van de 20ste eeuw, een voorbeeld voor zijn opvolgers en een groot sociaal-democraat? Die vragen stonden gisteren centraal in een in het Tweede-Kamergebouw gehouden congres. Wetenschappers en oud-politici spraken daar over Drees, die tien jaar minister-president was.
Door diverse inleiders werd onder meer ingegaan op de rol van Drees als voorzitter van de ministerraad, op diens optreden in de Kamer, op zijn rol als partijleider en op zijn visie op het buitenlandse beleid.
Eén van de inleiders, Norbert Schmelzer i, die als 35-jarige in 1956 staatssecretaris werd in het laatste kabinet-Drees, stelde dat de kracht van Drees vooral lag in zijn politieke inschattingsvermogen. Drees voelde feilloos aan welke punten voor partijen het belangrijkst waren en tot waar hun compromisbereidheid ging. Daardoor kon hij als bruggenbouwer optreden.
De door Prof. Arie van der Zwan geponeerde stelling dat Drees in de eerste naoorlogse jaren de kans niet had gegrepen om tot een veel linkser beleid te komen, vond weinig weerklank. Van der Zwan meent dat Drees met behulp van de sterke aanhang van de CPN in 1945/1946 veel sneller socialistische doeleinden had kunnen bereiken. Volgens anderen miskent Van der Zwan daarmee echter de politieke verhoudingen in 1946.
Drees' biograaf Prof. Hans Daalder aarzelde enigszins over de betiteling 'staatsman'. Hij roemde echter wel de visie, werkkracht, nuchterheid en bestuurlijke kwaliteiten van Drees. Daalder meent bovendien dat Drees ten onrechte soms als 'provinciaal' wordt getypeerd. Drees was wel degelijk voorstander van Europese samenwerking.
Na afloop van het congres kreeg minister Thom de Graaf het eerste exemplaar van een boek over het kabinet-Drees IV en het kabinet-Beel II overhandigd. Dit boek is verschenen in een serie studies van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen over de naoorlogse kabinetten.
meer over