Besluit 2013/668 - Ondersteuning van de activiteiten van de Wereldgezondheidsorganisatie op het gebied van bioveiligheid en biobeveiliging in het kader van de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens

1.

Wettekst

20.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/13

 

BESLUIT 2013/668/GBVB VAN DE RAAD

van 18 november 2013

ter ondersteuning van de activiteiten van de Wereldgezondheidsorganisatie op het gebied van bioveiligheid en biobeveiliging in het kader van de strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Raad heeft op 12 december 2003 de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens („de EU-strategie”) aangenomen. Hoofdstuk III van de strategie bevat een lijst van maatregelen om die verspreiding tegen te gaan.

 

(2)

De Unie geeft momenteel actief uitvoering aan de EU-strategie en aan de in hoofdstuk III daarvan genoemde maatregelen, met name die welke verband houden met het versterken, uitvoeren en universeel maken van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Convention on the prohibition of the development, production and stockpiling of bacteriological (biological) and toxin weapons and on their destruction — BTWC).

 

(3)

Tijdens de Zesde en Zevende Toetsingsconferenties van het BTWC, respectievelijk in 2006 en 2011, heeft de Unie gepleit voor volledige naleving van de bepalingen van het BTWC door alle staten die partij zijn, alsmede voor versterking, waar nodig, van nationale uitvoeringsmaatregelen, waaronder strafwetgeving, en van controle op ziekteverwekkers en toxines in het kader van het BTWC.

 

(4)

De Raad heeft op 14 april 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/307/GBVB (1) vastgesteld. Dit gemeenschappelijk optreden is tot en met 31 december 2011 door de Wereldgezondheidsorganisatie („WHO”) met succes uitgevoerd.

 

(5)

De Raad heeft op 11 december 2008 de „Nieuwe actielijnen” aangenomen om de EU-strategie aan te scherpen. In hoofdstuk IV van de EU-strategie wordt een beschrijving gegeven van de steun van de Unie aan een gecoördineerde en complementaire aanpak van problemen inzake bioveiligheid en biobeveiliging, zodat een optimale beheersing van met name biologische risico’s en dreigingen gewaarborgd is.

 

(6)

De Raad heeft op 18 juli 2011 Besluit 2011/429/GBVB (2) vastgesteld, met een beschrijving van de steun van de Unie voor het uitwerken van nationale regelgevingskaders, in het bijzonder inzake bioveiligheid en biobeveiliging.

 

(7)

De Zevende Toetsingsconferentie heeft opnieuw de verbintenis van de Verdragsstaten bevestigd om de krachtens de artikelen I, III en IV van het BTWC vereiste nationale maatregelen te treffen teneinde de veiligheid en beveiliging van microbiële en andere biologische agentia of toxines in laboratoria en andere faciliteiten, alsmede tijdens het vervoer, te waarborgen en ongeoorloofde toegang tot deze agentia en toxines en de ongeoorloofde verwijdering ervan te voorkomen. De Conferentie heeft daarnaast de Verdragsstaten met relevante ervaring op het gebied van wettelijke en administratieve maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van het BTWC, ertoe opgeroepen bijstand te verlenen aan andere Verdragsstaten indien deze daarom verzoeken. De Conferentie heeft die bijstand op regionaal niveau aangemoedigd.

 

(8)

Voorts heeft de Zevende Toetsingsconferentie in verband met artikel VII van het BTWC opgemerkt dat de nationale paraatheid van de Verdragsstaten bijdraagt tot de internationale vermogens tot reactie op, onderzoek naar en vermindering van de gevolgen van uitbraken van ziekten, waaronder die welke worden toegeschreven aan het gebruik van biologische wapens of toxinewapens.

 

(9)

De Zevende Toetsingsconferentie heeft de Verdragsstaten aangemoedigd om in het kader van artikel X van het BTWC de bestaande internationale organisaties en netwerken, met name die van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC), verder te versterken.

 

(10)

Op 15 juni 2007 is de Internationale Gezondheidsregeling (hierna „IGR”) in werking getreden. De regeling heeft betrekking op de bewegingen en de beheersing van uitbraken van infectieziekten en de reactie daarop, ongeacht hun oorsprong, en bepaalt dat de lidstaten van de WHO essentiële capaciteiten op het gebied van laboratoria en toezicht op het gebied van openbare gezondheid tegen infectieziekten dienen op te bouwen om de IGR uit te voeren. Het WHO-secretariaat dient de WHO-lidstaten bij de uitvoering van hun nationale IGR-plannen bij te staan via het hoofdkwartier en de regionale bureaus van de WHO. Het WHO-beheersprogramma inzake de terugdringing van biologische risico’s verstrekt aanwijzingen inzake de wijze waarop laboratoria moeten werken door middel van normatieve richtsnoeren, workshops en opleiding op het gebied van bioveiligheidspraktijken, biobeveiliging van laboratoria en gedragscodes voor verantwoordelijk onderzoek in de levenswetenschappen. Tevens vervult het een rol bij de vaststelling van de VN-richtsnoeren voor het vervoer van infectieuze stoffen. Uit hoofde van de IGR leveren volksgezondheidslaboratoria een bijdrage tot de paraatheid betreffende de aanpak van biologische, chemische, radiologische en nucleaire bedreigingen. De definities van bioveiligheid en biobeveiliging in laboratoria zijn vervat in het „Laboratory Biosafety Manual” van de WHO, derde editie (2004), en in de „Biorisk Management, Laboratory Biosecurity Guidance” (2006).

 

(11)

De WHO is de enige uitvoerende instantie die over de expertise, de grondige kennis, het personeel, de structuur en de middelen beschikt om de in dit besluit van de Raad opgenomen projecten en activiteiten te kunnen uitvoeren.

 

(12)

De Commissie wordt belast met het toezicht op de deugdelijke implementatie van de financiële bijdrage van de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Teneinde onmiddellijke en praktische uitvoering te geven aan de relevante onderdelen van de EU-strategie, draagt de Unie bij tot de uitvoering van de door de Verdragsstaten tijdens de Zevende Conferentie ter toetsing van het BTWC genomen besluiten, en zij streeft daarbij de volgende doelstellingen na:
 

het waarborgen van de veiligheid en de beveiliging van microbiële en andere biologische agentia en toxines in laboratoria en andere faciliteiten, alsmede eventueel tijdens het vervoer daarvan, en het voorkomen van ongeoorloofde toegang tot dergelijke agentia en toxines en de ongeoorloofde verwijdering ervan;

 

het stimuleren van praktijken om biologische risico’s terug te dringen alsook van de bewustwording daaromtrent, inclusief bioveiligheid, biobeveiliging, bio-ethiek en paraatheid voor doelbewust misbruik van biologische agentia en toxines, door middel van internationale samenwerking op dit gebied.

  • 2. 
    De projecten sluiten aan bij de maatregelen van de EU-strategie als zij erop gericht zijn:
 

de beheersing van biologische risico’s in laboratoria te bevorderen via nationale en subregionale outreach-activiteiten;

 

nationale strategieën voor de beheersing van biologische risico’s in laboratoria te ontwikkelen om dat soort risico’s tegen te gaan (een demonstratiemodel voor landen).

In de bijlage staat een nadere omschrijving van die projecten.

Artikel 2

  • 1. 
    De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („de HV”) is belast met de uitvoering van dit besluit.
  • 2. 
    De technische uitvoering van de in artikel 1 bedoelde activiteiten is in handen van de WHO. De WHO voert haar taak uit onder de verantwoordelijkheid van de HV. Daartoe treft de HV de nodige regelingen met de WHO.

Artikel 3

  • 1. 
    Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 1 727 000 EUR.
  • 2. 
    De uitgaven, gefinancierd met het in lid 1 genoemde bedrag, worden beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
  • 3. 
    De Commissie ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde uitgaven correct worden beheerd. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met de WHO. In de financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de WHO er zorg voor moet dragen dat de zichtbaarheid van de Uniebijdrage in verhouding staat tot haar omvang, zoals bepaald in de bijlage bij dit besluit.
  • 4. 
    De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden daarbij en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

De HV brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door de WHO. Deze verslagen vormen de basis voor de evaluatie door de Raad. De Commissie verstrekt informatie over de financiële aspecten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten.

Artikel 5

  • 1. 
    Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
  • 2. 
    Dit besluit verstrijkt 24 maanden na de sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst. Het verstrijkt echter zes maanden na de dag waarop het is vastgesteld, indien de financieringsovereenkomst binnen die termijn niet is gesloten.

Gedaan te Brussel, 18 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

  • C. 
    ASHTON
 

  • (1) 
    Gemeenschappelijk Optreden 2008/307/GBVB van de Raad van 14 april 2008 ter ondersteuning van de activiteiten van de Wereldgezondheidsorganisatie op het gebied van de bioveiligheid en -beveiliging in laboratoria (PB L 106 van 16.4.2008, blz. 17).
  • (2) 
    Besluit 2011/429/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 met betrekking tot het standpunt van de Europese Unie voor de Zevende Toetsingsconferentie van de staten die partij zijn bij het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (BTWC) (PB L 188 van 19.7.2011, blz. 42).
 

BIJLAGE

  • 1. 
    Algemeen kader

Het algemene doel van dit besluit is via de hierna beschreven projecten de uitvoering door de Verdragsstaten te ondersteunen van Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad (UNSCR 1540) en de daarmee verwante resoluties, en van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Convention on the prohibition of the development, production and stockpiling of bacteriological (biological) and toxin weapons and on their destruction — BTWC) en de Internationale Gezondheidsregeling (IGR), meer bepaald de aspecten die verband houden met de veiligheid en beveiliging van biologische agentia en toxines in laboratoria en andere faciliteiten, ook tijdens het vervoer van de ene plaats naar de andere, teneinde te voorkomen dat biologisch materiaal op natuurlijke wijze, per ongeluk of ten gevolge van opzet vrijkomt en infecties beter te beheersen. Ook moet het besluit bijdragen tot een betere bekendheid met benaderingen inzake de beheersing van biologische risico’s en de toepassing van die benaderingen aanmoedigen, zorgen voor wetenschappelijk onderbouwde en risicogebaseerde controles, en de uitwisseling bevorderen van goede laboratoriumpraktijken en de landen helpen te voldoen aan de minimumvereisten voor laboratoriumdiensten voor prioritaire bedreigingen van de gezondheid, zoals bepaald in de IGR.

  • 2. 
    Specifieke doelstellingen op basis van projecten

De afgelopen jaren is „bioveiligheid” steeds sterker geïdentificeerd met „biocontainment”, parallel aan een plotse toename van high containment laboratoria wereldwijd. Het accent op de bouw van technisch geavanceerde faciliteiten heeft er vaak toe geleid dat te weinig waarde werd gehecht aan de vele andere kritieke elementen van een integraal programma voor de beheersing van biologische risico’s, zoals beveiliging, personeel en competentie, goede microbiologische technieken, onderzoek van ongevallen en incidenten, en onderhoud van de apparatuur. Voorts heeft de nadruk op geselecteerde faciliteiten op nationaal niveau mogelijkerwijs geleid tot het veronachtzamen van veel andere, meer conventionele laboratoria die er ook voordeel bij zouden kunnen hebben als er een degelijk systeem voor de beheersing van biologische risico’s kwam en als ze konden beschikken over essentiële apparatuur en instrumenten waarmee ze op een veilige en beveiligde wijze zouden kunnen werken.

Er is behoefte aan bewustzijn en een beter begrip van de risico’s in een laboratoriumomgeving en van de strategieën om die tegen te gaan, alsook aan wet- en regelgeving en passende voorlichting. Het verbeteren van faciliteiten wordt aangemoedigd, evenals het aanbieden van onmisbare instrumenten en opleiding van personeel op alle niveaus, teneinde te komen tot een goede en grondige beheersing van biologische risico’s in laboratoria.

In aansluiting op de inspanningen ter ondersteuning van de WHO-activiteiten op het gebied van bioveiligheid en biobeveiliging die in het kader van Gemeenschappelijk Optreden 2008/307/GBVB op gang zijn gebracht, wordt er met dit besluit naar gestreefd enkele van de bovengenoemde tekorten te verhelpen.

De hierna volgende twee projecten worden voorgesteld, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar geselecteerde afzonderlijke landen of subregio’s:

2.1.   Project 1: Bevordering van de beheersing van biologische risico’s in laboratoria door middel van nationale en regionale outreach-activiteiten en verdere verspreiding

2.1.1.   Doelstellingen van project 1

 

a)

Geselecteerde afzonderlijke landen of subregio’s aanmoedigen om strategieën inzake de beheersing van biologische risico’s (BRM) in laboratoria uit te voeren, waarbij werk wordt gemaakt van bioveiligheid en biobeveiliging.

 

b)

De landen in een regio kansen bieden om elkaar te ontmoeten en beste praktijken en geleerde lessen uit te wisselen. Om deze kansen geheel te benutten worden aan de nationale vertegenwoordigers een op de vraag afgestemde opleiding geboden evenals mogelijkerwijs praktijklessen.

 

c)

Landen helpen de beste praktijken op ruime schaal bekend te maken en in hun eigen omgeving in te voeren.

2.1.2.   Verwachte resultaten van project 1

 

a)

Een betere bekendheid met de voordelen van de uitvoering van strategieën voor de beheersing van biologische risico’s in laboratoria op nationaal en subnationaal niveau, via regionale opleidingsworkshops.

 

b)

Versterking van de capaciteit en het vermogen van de belanghebbenden om biologische risico’s te beoordelen, om mitigatiestrategieën uit te stippelen en aan te nemen teneinde die risico’s tot aanvaardbare proporties terug te brengen, die strategieën permanent te verbeteren, en ziekteverwekkers op verantwoordelijke, veilige, beveiligde en verantwoorde manier te behandelen.

 

c)

Vorming van een pool van opleiders om de nationale opleidingsprogramma’s te ondersteunen en op ruime schaal opleidingsmogelijkheden te bieden.

2.1.3.   Beschrijving van project 1

  • a) 
    Het aanbieden van regionale opleidingsmogelijkheden

Om een breed scala aan belanghebbenden in de regio te bereiken en om aan hun uiteenlopende opleidingsbehoeften te voldoen, zullen verscheidene regionale workshops worden voorgesteld (maximaal tweemaal), met ten hoogste vijftig deelnemers per evenement. De kansen voor de in aanmerking komende deskundigen en beleidsmakers uit de regio om bijeen te komen moeten volledig worden benut en daarom moeten de workshops ook voor iedere lidstaat een regionaal forum bieden waar met de buurlanden kan worden gesproken over wat er bereikt is, over de uitdagingen en over goede manieren van werken.

  • b) 
    Meer opleidingen op nationaal en/of subnationaal niveau

Voorts zal door middel van de eerder genoemde workshops een lokale pool van opleiders worden gevormd, waardoor het aantal opleidingssessies op nationaal en/of subnationaal niveau kan worden verhoogd en een veelheid aan nationale belanghebbenden kan worden bereikt. Er zal in het bijzonder steun worden verleend aan de regionale landen die geen baat hebben bij project 2, tot zeven in totaal, waaraan eventueel door externe deskundigen kan worden deelgenomen om de bewustmaking van belanghebbenden te ondersteunen en de lokale technische capaciteit om regionaal overeengekomen goede werkwijzen te implementeren op centraal, intermediair en perifeer niveau, te versterken. Waar mogelijk zal overwogen worden regionale en/of nationale bioveiligheidsorganisaties hierbij te betrekken.

Deze activiteiten zullen worden uitgevoerd in maximaal zeven landen die individueel of in combinatie met elkaar geschikt worden bevonden.

2.2.   Project 2: Ontwikkeling van nationale strategieën voor de beheersing van biologische risico’s in laboratoria en om de kerncapaciteiten te vergroten (demonstratiemodel voor landen).

2.2.1.   Doelstellingen van project 2

 

a)

De bevoegde beleidsmakers (onder meer op het gebied van volksgezondheid, buitenlandse zaken, diergezondheid, milieu, onderwijs en onderzoek, justitie en handel) en het personeel van de betrokken laboratoria op alle niveaus betrekken bij en enthousiasmeren voor het opstellen, uitvoeren en verbeteren van beleid op het gebied van beheersing van biologische risico’s en werkwijzen, waarbij de ontwikkeling van een transparante en verantwoordelijke cultuur van bioveiligheid en biobeveiliging wordt aangemoedigd.

 

b)

Geselecteerde landen helpen om hun belangrijkste laboratoria voor volksgezondheid beter uitgerust te krijgen met apparatuur en instrumenten die onontbeerlijk zijn voor het vermogen om veilige en beveiligde diagnoses te stellen van gegarandeerde kwaliteit. De ontwikkeling van specifieke kerncapaciteiten in het kader van het IGR versterken, met bijzondere aandacht voor laboratoria en plaatsen van binnenkomst.

 

c)

Overal in de landen de bekendheid met toepasselijke internationaal overeengekomen normatieve documenten vergroten, namelijk de ISO 15793:2011: Managementnorm voor biorisico’s in het laboratorium van de Europese Commissie voor normalisatie (CEN), ISO 15189:2007 Medische laboratoria — Bijzondere eisen voor kwaliteit en competentie, ISO 15190:2003 Klinische laboratoria — Eisen voor veiligheid, ISO/IEC 17025:2005 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, ISO 9001:2008 Kwaliteitsmanagementsystemen — Eisen alsmede ISO 14001:2004 Milieumanagementsystemen — Eisen met richtlijnen voor gebruik; daarbij worden de nationale beleidsmakers op volksgezondheidsgebied en de laboratoriummanagers en het laboratoriumpersoneel betrokken, die worden aangespoord zich in te zetten voor een transparante en verantwoordingsplichtige cultuur van bioveiligheid en biobeveiliging en systemen voor laboratoriumkwaliteit.

 

d)

De transsectorale samenwerking en netwerkvorming versterken en daarbij te proberen diverse nationale belanghebbenden en autoriteiten bij een en ander te betrekken, waaronder de ministeries van Volksgezondheid, Onderwijs, Wetenschappen en Onderzoek, Landbouw, Vervoer, Binnenlandse en Buitenlandse Zaken, alsmede de douaneautoriteiten.

 

e)

Instrumenten en passende voorlichting verstrekken en helpen met de ontwikkeling ervan met het oog op een betere beheersing van biologische risico’s in laboratoria en een versterking van de nationale laboratoriumsystemen.

2.2.2.   Verwachte resultaten van project 2

 

a)

Een ruime keuze aan opleidingsmogelijkheden die is ontwikkeld en wordt aangeboden, afgestemd op de geselecteerde prioriteit en de behoeften van de nationale belanghebbenden.

 

b)

Versterkte capaciteiten en vermogens op het gebied van biorisicobeheer om biologische risico’s tot een minimum te beperken.

 

c)

Bij nationale belanghebbenden en betrokken instanties wordt het besef opgewekt door en ingezet in een proactieve dialoog over aangelegenheden in verband met de veiligheid en de beveiliging van gevaarlijke biologische agentia en toxines in laboratoria en andere faciliteiten. Er ontstaat meer begrip en vertrouwen tussen nationale belanghebbenden, waardoor een sectoroverschrijdende en samenhangende aanpak van beheersing van biologische risico’s mogelijk wordt.

 

d)

Standaardisering aangemoedigd en relevante instrumenten en richtsnoeren ontwikkeld waarmee passende mitigatiemaatregelen kunnen worden vastgesteld die steeds betere resultaten opleveren.

 

e)

Er wordt steun geboden voor de versterking van specifieke kerncapaciteiten in overeenstemming met de IGR.

 

f)

Nationale beleidsonderdelen en strategieën worden herzien, besproken en ontwikkeld.

 

g)

Structurele verfijning en organisatorische hervormingen overwogen en aangevat in een poging om de vastgestelde strategie op duurzame wijze om te zetten in actie.

 

h)

Fysieke containment van biologische gevaren versterkt met de beschikbaarstelling van noodzakelijke apparatuur en modernisering van de geselecteerde belangrijkste faciliteit.

 

i)

Goede werkwijzen die op diverse niveaus worden gedeeld met nationale collega’s en netwerken tussen laboratoria door middel van het organiseren van bijeenkomsten en outreach-activiteiten.

 

j)

De noodzakelijke instrumenten worden ontwikkeld ter ondersteuning van de effectieve uitvoering van het project.

2.2.3.   Beschrijving van Project 2

Met het oog op de in punt 2.2.1 beschreven doelstellingen zal het project in de loop van een periode van twee jaar zijn beslag krijgen, op basis van betrokkenheid op lange termijn van de begunstigde landen, de Unie en de WHO. Het project zal in twee fasen worden uitgevoerd:

  • a) 
    Voorbereidende fase

Gemeenschappelijk Optreden 2008/307/GBVB heeft de WHO de gelegenheid geboden de behoeften inzake beheersing van biologische risico’s van bepaalde landen, waaronder Indonesië, te beoordelen en te constateren dat de nationale wil aanwezig is een duidelijke politieke en technische verbintenis aan te gaan om een gezamenlijk project aan te vangen dat gericht is op een betere beheersing van biologische risico’s in laboratoria op nationaal niveau. In verdere besprekingen met de Unie en de betrokken regering(en) zullen maximaal twee landen worden gekozen, eventueel gekoppeld aan enkele buurlanden, die in aanmerking komen voor Project 2, rekening houdend met de regionale technische behoeften en de snel groeiende capaciteiten voor biologische diagnostiek en biologisch onderzoek van de afzonderlijke landen en in het bijzonder de nationale wil, in overeenstemming met andere initiatieven van de Unie en de WHO. De mogelijkheid zal worden overwogen de gekozen onderdanen een passende opleidingsmogelijkheid in het buitenland te bieden, teneinde in de betrokken landen hoofdambtenaren van biologische veiligheid op te leiden die over de internationaal overeengekomen competenties beschikken, zodat op een duurzamere manier leiding kan worden gegeven aan het programma.

Als resultaat van dit voorbereidingsproces zal een memorandum van overeenstemming worden ondertekend door de Unie, de WHO en de geselecteerde landen.

  • b) 
    Uitvoeringsfase

In deze fase stellen de geselecteerde landen een nationaal masterplan en een strategisch actieplan op waarin de activiteiten staan beschreven die moeten worden uitgevoerd om de langetermijndoelstelling te halen, nl. tot veilige, beveiligde en betrouwbare laboratoriumpraktijken komen. Als onderdeel daarvan zal een coördinatieplan worden voltooid om alle belanghebbende partijen in kennis te stellen van de staat van de nationale paraatheid voor biologische incidenten, en zal worden begonnen met de harmonisatie van de verantwoordelijkheden op het gebied van de volksgezondheid in het plan van nationale paraatheid voor biologische dreigingen en/of incidenten evenals noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang (public health emergencies of international concern — PHEIC) zoals omschreven in de IGR. De planning moet worden ondersteund door daadwerkelijk nationaal leiderschap en nationale zeggenschap over het initiatief.

De activiteiten zullen vervolgens worden uitgevoerd en apparatuur en instrumenten zullen worden aangeschaft zoals gepland en overeengekomen door alle partijen. Via dit besluit zal de nodige technische en financiële bijstand worden verleend om de nationale belanghebbenden met elkaar en met internationale organisaties en andere belangstellende partijen in contact te brengen, om hun activiteiten te ondersteunen en hen te helpen uit te groeien tot verantwoordelijke en actieve mondiale partners in regionale beroepsorganisaties en internationale netwerken.

De WHO stelt, samen met de geselecteerde landen, de voortgangsverslagen op, waarin de uitvoering van het nationale plan ter verbetering van de beheersing van biologische risico’s alsmede de prestaties van de nationale laboratoria vanuit het oogpunt van bioveiligheid, biobeveiliging en de IGR worden bijgehouden en geëvalueerd, en zendt deze verslagen vervolgens aan de Unie toe.

Aan het slot van de uitvoeringsfase zal een subregionale of regionale workshop worden georganiseerd voor het uitwisselen van de resultaten en de ervaringen met de buurlanden.

  • 3. 
    Duur

De totale duur van de uitvoering van dit besluit wordt op 24 maanden geraamd.

  • 4. 
    Begunstigden

De begunstigden van Project 1 zijn in overleg met de Unie gekozen landen of subregio’s waar behoefte bestaat aan betere kennis, strategieën en praktijken in verband met de beheersing van biologische risico’s; dat kunnen ook de Verdragspartijen van het BTWC zijn.

De begunstigden van Project 2 zijn landen die hun nationale capaciteiten en vermogens via dit besluit aanzienlijk willen vergroten; zij worden gekozen in overleg met de Unie en de bevoegde nationale instanties omdat zij streven naar een betere beheersing van biologische risico’s in laboratoria en van de nationale laboratoriumsystemen.

  • 5. 
    Uitvoeringsorgaan

De projecten zullen worden beheerd en uitgevoerd door de WHO in regelmatig overleg met de Unie en met de steun, waar nodig en wenselijk, van externe deskundigen.

  • 6. 
    Uitvoeringsinstantie: reden voor de keuze

De WHO is de internationale organisatie die zorgt voor kaders, deskundigheid en instrumenten waarmee de WHO-lidstaten worden voorgelicht, begeleid en gesteund bij het beschermen van de gezondheid van mensen in en rond laboratoria, en wel door middel van een deugdelijk beheer, deugdelijke normen, voorschriften en procedures inzake biologische risico’s. Dit project past onder de overkoepelende, juridische bindende Internationale Gezondheidsregeling die een aanzienlijke bijdrage levert aan het mondiale volksgezondheidsbeleid. De WHO ondersteunt haar staten die partij zijn door hun een kader te bieden voor coördinatie van het beheersen van gebeurtenissen die een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang kunnen zijn, en zal werken aan de verbetering van de capaciteit van alle landen om bedreigingen voor de volksgezondheid op te sporen, te beoordelen, bekend te maken en erop te reageren. De WHO voert reeds besprekingen met de potentiële begunstigde landen om hun instemming te verkrijgen. De voorgestelde activiteiten worden geselecteerd na een intensieve dialoog met hen langs het formele WHO-kanaal, op basis van daadwerkelijke behoeften en prioriteit overeenkomstig iedere nationale strategie. De Unie streeft ernaar de vruchtbare samenwerking met de WHO voort te zetten.

  • 7. 
    Medefinanciering

De WHO is geen donor of hulpinstantie maar een technische instantie en dus zou een medefinancieringsproces met externe entiteiten uiterst lastig hanteerbaar zijn, zeker op het gebied van gezondheidsbeveiliging waar de belanghebbenden uiteenlopende prioriteiten en regionale doelstellingen hebben. De WHO levert technische deskundigheid en projectbeheer maar kan geen fondsen leveren aan gezamenlijke activiteiten in deze context. De andere gelijktijdige projecten die de WHO op laboratoriumgebied uitvoert, zullen echter worden beschouwd als synergetisch, onderling verbonden en elkaar aanvullend.

Hoewel er geen medefinanciering van het project is in de vorm van fondsen, betaalt de WHO geheel of gedeeltelijk de salarissen van het personeel dat werkt aan de uitvoering van het project, en dat kan worden beschouwd als een bijdrage in natura. De salarissen van de projectfunctionaris, administratieve assistent en nationale consultant in Bangladesh zullen gedeeltelijk door de WHO worden betaald. De salarissen van de financieel functionaris, coördinator, regionale adviseur en van de medische functionarissen in Indonesië, Myanmar en Nepal zullen helemaal door de WHO worden betaald.

  • 8. 
    Zichtbaarheid

De WHO neemt alle passende maatregelen om bekend te maken dat de Unie beide projecten volledig financiert. Deze maatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met het handboek betreffende communicatie en zichtbaarheid voor extern optreden van de Europese Unie dat is opgesteld en gepubliceerd door de Commissie, en met alle andere richtsnoeren die tussen de Commissie en de WHO worden overeengekomen.

Bijzondere aandacht zal worden besteed aan branding en publiciteit die ervoor zorgen dat de rol van de Unie als enige verlener van financiële steun voor beide projecten benadrukt wordt.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.