Verordening 2003/2152 - Bewaking van bossen en milieu-interacties in de EG (Forest Focus)

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Wettekst

Belangrijke juridische mededeling

|

2.

32003R2152

Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)

Publicatieblad Nr. L 324 van 11/12/2003 blz. 0001 - 0008

Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad

van 17 november 2003

inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Bossen spelen een belangrijke multifunctionele rol in de maatschappij. Afgezien van de grote betekenis die bossen hebben voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden, vertegenwoordigen zij een zeer grote waarde voor het natuurbehoud, fungeren zij als een belangrijke factor bij de instandhouding van het milieu en als essentiële schakels in de koolstofcyclus, en vormen zij significante koolstofputten en een essentiële regulerende factor in de waterkringloop.
  • (2) 
    De conditie van bossen kan ernstig worden aangetast door natuurlijke factoren, zoals extreme weersomstandigheden, aanvallen van parasieten en ziekten, of door menselijke invloeden zoals klimaatverandering, branden en luchtverontreiniging. Dergelijke bedreigingen kunnen bossen ernstig ontregelen en zelfs vernietigen. De meeste natuurlijke en antropogene factoren die bossen aantasten, kunnen grensoverschrijdende gevolgen hebben.
  • (3) 
    In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie wordt de nadruk gelegd op de noodzaak om het natuurlijk milieu en het bosbezit te beschermen, bossen duurzaam te beheren en internationale en pan-Europese samenwerking betreffende de bescherming van bossen te ondersteunen en daarbij aandacht te besteden aan bosbewaking en de bevordering van de koolstofputfunctie van bossen. In zijn resolutie van 15 december 1998 over de bosbouwstrategie voor de Europese Unie(5) heeft de Raad de Commissie verzocht de doelmatigheid van het Europese systeem ter bewaking van de gezondheidstoestand van bossen te evalueren en voortdurend te verbeteren, rekening houdend met alle potentiële effecten op de bosecosystemen. Tevens heeft de Raad de Commissie verzocht speciale aandacht te schenken aan de ontwikkeling van het gemeenschappelijke bosbrandinformatiesysteem, dat een betere beoordeling van de doelmatigheid van de beschermingsmaatregelen tegen bosbrand mogelijk maakt.
  • (4) 
    In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(6) staat dat het noodzakelijk is bij de uitwerking, uitvoering en evaluatie van milieubeleidsmaatregelen uit te gaan van een op kennis gebaseerde benadering en wordt in het bijzonder nadruk gelegd op de monitoring van de diverse functies van bossen in overeenstemming met de aanbevelingen die zijn gedaan door de ministeriële conferentie over de bescherming van bossen in Europa en het Bossenforum van de Verenigde Naties, het Biodiversiteitsverdrag en andere fora.
  • (5) 
    De Gemeenschap en de lidstaten zetten zich in voor de uitvoering van internationaal overeengekomen activiteiten in verband met het behoud en de bescherming van bossen, in het bijzonder de actievoorstellen van het Intergouvernementeel Bossenpanel en -forum, het uitgebreide werkprogramma inzake de biologische diversiteit van bossen van het Verdrag inzake biologische diversiteit, alsmede het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto.
  • (6) 
    De Gemeenschap heeft met Verordening (EEG) nr. 3528/86 van de Raad van 17 november 1986 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen luchtverontreiniging(7) en Verordening (EEG) nr. 2158/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand(8) reeds twee van de oorzaken van de aantasting van bosecosystemen aangepakt.
  • (7) 
    Beide verordeningen zijn op 31 december 2002 vervallen en het is in het algemeen belang van de Gemeenschap de bij deze verordeningen vastgestelde monitoringactiviteiten voort te zetten en verder te ontwikkelen, door deze in te passen in een nieuwe actie onder de naam "Forest Focus".
  • (8) 
    De actie moet sporen met de bestaande nationale, Europese en internationale systemen, daarbij naar behoren rekening houdend met de bevoegdheid van de Gemeenschap inzake bossen en met de communautaire bosstrategie, zonder afbreuk te doen aan het subsidiariteitsbeginsel.
  • (9) 
    De maatregelen in het kader van de bosbrandbewakingsactie dienen een aanvulling te vormen op de maatregelen die met name getroffen zijn krachtens de bepalingen van Beschikking 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 betreffende een communautair actieprogramma voor civiele bescherming(9), Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(10), en Verordening (EEG) nr. 1615/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot instelling van een Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (EFICS)(11).
  • (10) 
    De actie moet de uitwisseling van informatie over de conditie van en de schadelijke invloeden op de bossen in de Gemeenschap bevorderen en de mogelijkheid bieden tot evaluatie van lopende maatregelen ter bevordering van het behoud en de bescherming van bossen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling, met bijzondere aandacht voor acties ter beperking van de voor bossen schadelijke effecten.
  • (11) 
    De bescherming van bos tegen bosbranden is een bijzonder belangrijke en dringende aangelegenheid om o.a. woestijnvorming te bestrijden en de negatieve gevolgen hiervan voor de klimaatverandering te voorkomen. Het is van cruciaal belang te vermijden dat de acties die de lidstaten overeenkomstig de verlopen Verordening (EEG) nr. 2158/92 hebben opgezet, worden onderbroken. Deze verordening bevat daarom preventieve maatregelen die niet worden ondersteund door Verordening (EG) nr. 1257/1999 en die niet onder nationale of regionale plattelandsprogramma's vallen.
  • (12) 
    Om ertoe bij te dragen de relatie tussen bossen en milieu volledig te doorgronden, dient de actie tevens de monitoring van andere belangrijke factoren zoals biodiversiteit, koolstofvastlegging, klimaatverandering, bodembescherming en de beschermende functie van bossen te behelzen. Deze actie moet derhalve maatregelen omvatten die gericht zijn op een ruimere reeks doelstellingen en een flexibele implementatie, voortbouwend op de resultaten die met de Verordeningen (EEG) nr. 3528/86 en (EEG) nr. 2158/92 zijn bereikt. Gezorgd moet worden voor een passende, kosteneffectieve bewaking van bossen en milieu-interacties.
  • (13) 
    De lidstaten moeten de actie uitvoeren door middel van nationale programma's die door de Commissie via een nog op te zetten procedure moeten worden goedgekeurd.
  • (14) 
    De Commissie moet, in samenwerking met de lidstaten, zorgen voor de coördinatie van, het toezicht op en het verder uitbouwen van de actie en er verslag over uitbrengen, met name aan het bij Beschikking 89/367/EEG van de Raad(12) opgerichte Permanent Comité voor de bosbouw.
  • (15) 
    De bewaking van bossen en milieu-interacties kan alleen betrouwbare en vergelijkbare informatie voor de bescherming van de bossen in de Gemeenschap opleveren als de gegevens volgens geharmoniseerde methoden worden verzameld. Vergelijkbare informatie op communautair niveau zal bijdragen tot de totstandkoming van een platform met ruimtelijke gegevens uit verschillende bronnen van gemeenschappelijke milieu-informatiesystemen. Om die reden moeten handleidingen worden opgesteld waarin de bij het bewaken van de toestand van de bossen te gebruiken methoden, het formaat van de gegevens en de regels voor het bewerken van de gegevens worden vastgelegd.
  • (16) 
    De Commissie moet de bij deze actie vergaarde gegevens over koolstofvastlegging, klimaatverandering en het effect op de biodiversiteit gebruiken als bijdrage aan de verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de relevante verdragen en protocollen, overeenkomstig de bepalingen ervan. Indien zich problemen voordoen in verband met onverenigbaarheid, moet de Commissie iedere mogelijke maatregel nemen om een positieve oplossing te vinden.
  • (17) 
    De Commissie en de lidstaten moeten op internationaal of pan-Europees niveau samenwerken met andere internationale organen op bosbewakingsgebied en in het bijzonder met het internationale samenwerkingsprogramma inzake evaluatie en monitoring van de gevolgen van luchtverontreiniging voor bossen (hierna "ICP Forests" te noemen), teneinde het behoud en de bescherming van bossen ten behoeve van duurzame ontwikkeling te bevorderen.
  • (18) 
    Deze verordening stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(13).
  • (19) 
    Er moet worden vastgesteld wat de omvang is van de communautaire steun voor de uit hoofde van de actie gefinancierde activiteiten.
  • (20) 
    Om de continuïteit van de bewakingsactiviteiten te waarborgen, moet bij wijze van uitzondering worden toegestaan dat door een lidstaat gedane uitgaven in aanmerking komen voor medefinanciering wanneer deze uitgaven betrekking hebben op acties die na 1 januari 2003 zijn gestart en vóór de inwerkingtreding van deze verordening, mits deze acties niet zijn voltooid wanneer de Commissie het desbetreffende nationale programma goedkeurt.
  • (21) 
    De lidstaten dienen de autoriteiten en agentschappen aan te wijzen die voor de bewerking en verzending van gegevens en voor het beheer van de communautaire bijdrage verantwoordelijk zijn.
  • (22) 
    De lidstaten dienen eveneens verslagen over de verschillende monitoringactiviteiten op te stellen en deze aan de Commissie voor te leggen.
  • (23) 
    Bij de verspreiding van de gegevens moet rekening worden gehouden met het Verdrag UN/ECE 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) en de toepasselijke communautaire voorschriften inzake toegang tot milieu-informatie.
  • (24) 
    De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(14).
  • (25) 
    Het Permanent Comité voor de bosbouw dient de Commissie bij te staan volgens de regelgevingsprocedure overeenkomstig de criteria van artikel 2, onder b), van dat besluit.
  • (26) 
    Om te kunnen vaststellen welke kwesties aandacht behoeven, moet de actie voortdurend worden getoetst en op haar doeltreffendheid worden beoordeeld. De Commissie moet over de uitvoering van de actie verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad, in het bijzonder met het oog op de voortzetting ervan na afloop van de in deze verordening vastgestelde implementatieperiode.
  • (27) 
    Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk de bewaking van bossen, de toestand ervan en de milieu-interacties, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen goedkeuren overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals omschreven in artikel 5 van het Verdrag. Volgens het in dat artikel beschreven evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
  • (28) 
    In de Europaovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de kandidaat-lidstaten van Midden- en Oost-Europa anderzijds wordt de deelname van deze landen aan communautaire programma's, met name op milieugebied, geregeld. De actie moet tevens openstaan voor deelname van andere Europese landen.
  • (29) 
    Gezien het vervallen van de Verordeningen (EEG) nr. 3528/86 en (EEG) nr. 2158/92 en teneinde overlapping of perioden zonder regelgeving te voorkomen, moet deze verordening in werking treden op 1 januari 2003,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

AFDELING 1 Doelstellingen, inhoud en definities

Artikel 1

  • 1. 
    Hierbij wordt een communautaire actie ingesteld voor een breed opgezette, geharmoniseerde en alomvattende, langdurige bewaking van de conditie van bossen (hierna "de actie" te noemen) met het oog op:
  • a) 
    de voortzetting en verdere ontwikkeling van
  • de bewaking van de luchtverontreiniging en de effecten daarvan alsmede van andere agentia en factoren die de conditie van bossen beïnvloeden, zoals biotische en abiotische factoren van antropogene oorsprong;
  • de bewaking van bosbranden, almede de oorzaken en gevolgen daarvan;
  • bosbrandpreventie;
  • b) 
    een evaluatie van de behoefte en de ontwikkeling van de bewaking van de bodem, de koolstofvastlegging, de gevolgen van de klimaatverandering, biodiversiteit en de beschermende functies van bossen;
  • c) 
    een doorlopende evaluatie van de doeltreffendheid van de bewakingsactiviteiten bij de beoordeling van de conditie van bossen en de verdere ontwikkeling van de bewakingsactiviteit.

De actie verschaft op communautair niveau betrouwbare en vergelijkbare gegevens en informatie omtrent de conditie van en schadelijke invloeden op bossen. Tevens draagt zij ertoe bij dat lopende maatregelen ter bevordering van behoud en de bescherming van bossen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling geëvalueerd kunnen worden, waarbij een bijzondere nadruk wordt gelegd op acties ter beperking van de voor bossen schadelijke effecten. De actie houdt rekening met en sluit, waar passend, aan op bestaande en geplande nationale, Europese en mondiale bewakingsmechanismen en strookt met de toepasselijke internationale overeenkomsten.

  • 2. 
    Wanneer in deze verordening naar bossen wordt verwezen, mogen de lidstaten daaronder ook andere beboste gebieden verstaan. Wanneer in deze verordening naar bossen wordt verwezen in de context van bosbranden, mogen de lidstaten daaronder andere percelen verstaan.
  • 3. 
    Wat Frankrijk betreft is de actie niet van toepassing op de overzeese departementen.

Artikel 2

  • 1. 
    De actie omvat maatregelen om:
  • a) 
    de geharmoniseerde verzameling, verwerking en evaluatie van gegevens te bevorderen;
  • b) 
    de evaluatie van gegevens te verbeteren en een geïntegreerde gegevensevaluatie op communautair niveau te bevorderen;
  • c) 
    de kwaliteit van de gegevens en de informatie die in het kader van de actie wordt verzameld te verbeteren;
  • d) 
    de bewakingsactiviteit in het kader van de actie verder te ontwikkelen;
  • e) 
    het inzicht in bossen en met name in de gevolgen van natuurlijke en antropogene druk te vergroten;
  • f) 
    de dynamiek van bosbranden en hun oorzaken en effecten op bossen te bestuderen;
  • g) 
    indicatoren en methoden te ontwikkelen voor een risicobeoordeling van de meervoudige druk waaraan bossen gedurende een bepaalde tijd in een bepaald gebied onderhevig zijn.
  • 2. 
    De in lid 1 beschreven acties vormen een aanvulling op de communautaire onderzoeksprogramma's.

Artikel 3

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

  • a) 
    "bos": gebied met een kroonbedekking (of gelijkwaardige staande voorraad) van meer dan 10 % en een oppervlakte van meer dan 0,5 ha. De bomen moeten in volwassen staat in situ een hoogte van ten minste 5 m kunnen bereiken. Het gebied kan bestaan hetzij uit gesloten bosformaties waar bomen van verschillende hoogte en onderhout een groot percentage van de bodem bedekken, hetzij uit open bosformaties met een doorlopende vegetatiebedekking en een kroonbedekking van meer dan 10 %. Jonge natuurlijke opstand en alle aanplantingen voor bosbouwdoeleinden die nog geen kroondichtheid van 10 % of een boomhoogte van 5 m hebben bereikt, worden als bos beschouwd, evenals normaliter van het bosgebied deel uitmakende percelen die door ingrijpen van de mens of door natuurlijke oorzaken tijdelijk ontbost zijn, maar die naar verwachting weer bebost zullen raken; het omvat boomkwekerijen en zaadgaarden die een integrerend deel uitmaken van het bos, boswegen, ontboste gebieden, brandgangen en andere kleine open gebieden in het bos; bossen in nationale parken, natuurreservaten en andere beschermde gebieden zoals gebieden die vanuit ecologisch, wetenschappelijk, geschiedkundig of spiritueel oogpunt bijzonder waardevol zijn; windsingels en windkeringen van bomen met een oppervlakte van meer dan 0,5 ha en een breedte van meer dan 20 m. Rubberhoutplantages en kurkeikenbossen zijn inbegrepen. Uitgesloten is evenwel hoofdzakelijk voor landbouw gebruikte grond;
  • b) 
    "andere beboste gebieden": gebieden hetzij met een kroonbedekking (of gelijkwaardige staande voorraad) van 5 tot 10 % bomen die in volwassen staat in situ een hoogte van 5 m kunnen bereiken, hetzij met een kroonbedekking (of gelijkwaardige staande voorraad) van meer dan 10 % bomen die in volwassen staat in situ niet een hoogte van 5 m kunnen bereiken (zoals dwerg- of onvolgroeide bomen), met struik- of heesterbedekking; uitgesloten zijn gebieden met bovenbedoelde bomen-, struik- of heesterbedekking met een oppervlakte van minder dan 0,5 ha en een breedte van minder dan 20 m, die onder "andere gebieden" vallen; hoofdzakelijk voor landbouw gebruikte grond;
  • c) 
    "andere gebieden": gebieden die weliswaar niet in de zin van deze verordening als bos of ander bebost gebied gedefinieerd zijn, maar op grond van de nationale wetgeving in de bosbrandstatistieken opgenomen zijn. Deze gebieden kunnen aan bosgrond grenzende of door bosgrond omgeven heide, braakland of landbouwgrond omvatten;
  • d) 
    "bosbrand": brand die in het bos ontstaat en zich in het bos en tot andere beboste gebieden uitbreidt dan wel in andere gebieden ontstaat en zich tot het bos en andere beboste gebieden uitbreidt; uitgesloten is voorgeschreven of gecontroleerde afbranding, gewoonlijk om de hoeveelheid brandbare materie die zich op de grond heeft opgestapeld te beperken of te verwijderen;
  • e) 
    "geografische referentie": een referentie naar een specifiek geografisch gebied waarbinnen gegevens of andere informatie worden vergaard. Het bedoelde gebied kan groter zijn dan het gebied of punt waarover gegevens of informatie worden verzameld, om bijvoorbeeld de anonimiteit van de gegevens- of informatiebron te waarborgen.

AFDELING 2 Bewaking en instrumenten voor het verbeteren en uitbreiden van de actie

Artikel 4

  • 1. 
    Voortbouwend op de resultaten van Verordening (EEG) nr. 3528/86 wordt door middel van de actie:
  • a) 
    het systematische netwerk van waarnemingspunten gecontinueerd en verder ontwikkeld om periodieke inventarissen van de conditie van bossen te kunnen opmaken en aldus representatieve informatie over de conditie van bossen te verkrijgen;
  • b) 
    het netwerk van waarnemingspercelen met een intensieve, doorlopende bewaking van de bossen, gecontinueerd en verder ontwikkeld.
  • 2. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van lid 1 worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 5

  • 1. 
    Voortbouwend op de resultaten van Verordening (EEG) nr. 2158/92, wordt door middel van deze actie het informatiesysteem in stand gehouden en verder ontwikkeld teneinde op communautair niveau vergelijkbare informatie over bosbranden te verzamelen.
  • 2. 
    De actie geeft de lidstaten de mogelijkheid studies te verrichten naar de oorzaken en de dynamiek van bosbranden, alsmede naar de gevolgen daarvan voor bossen. Deze studies vormen een aanvulling op de activiteiten en maatregelen in verband met bosbranden die in het kader van de bepalingen van Besluit 1999/847/EG, Verordening (EG) nr. 1257/1999 en Verordening (EEG) nr. 1615/89 zijn uitgevoerd.

Voorts worden tot en met 31 december 2005 afzonderlijk, overeenkomstig artikel 13, lid 1, bewustmakingscampagnes en speciale opleidingen gefinancierd voor medewerkers die betrokken zijn bij brandpreventiemaatregelen, tenzij deze maatregelen een onderdeel vormen van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

  • 3. 
    Bosbrandpreventiemaatregelen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 2158/92 voor steun in aanmerking kwamen, worden gefinancierd volgens artikel 12, lid 2, onder b), en artikel 13, lid 1, mits zij geen steun krijgen in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en niet onder nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's vallen.
  • 4. 
    De lidstaten kunnen, desgewenst, deelnemen aan de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen en activiteiten.
  • 5. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van de leden 1 en 2 worden volgens de procedure van artikel 17, lid 2, vastgesteld.

Artikel 6

  • 1. 
    Om de in artikel 1, lid 1, onder b), beschreven doelstellingen te kunnen verwezenlijken, wordt de actie uitgebreid door middel van studies, experimenten, demonstratieprojecten, tests in de vorm van proefprojecten en de invoering van nieuwe bewakingsactiviteiten. In samenwerking met de lidstaten werkt de Commissie de actie verder uit, in het bijzonder om:
  • a) 
    de kennis van de conditie van bossen en andere beboste gebieden, alsmede van de relatie tussen deze conditie en natuurlijke en antropogene drukfactoren, te vergroten;
  • b) 
    de effecten van klimaatverandering op bossen en andere beboste gebieden te evalueren, waaronder de effecten op hun biodiversiteit en het verband met koolstofvastlegging en de bodem;
  • c) 
    rekening houdend met de toepasselijke bestaande indicatoren, belangrijke structurele en functionele ecosysteemelementen in kaart te brengen die gebruikt kunnen worden als indicatoren voor de beoordeling van de toestand en van de ontwikkeling van de biodiversiteit in bossen en van de beschermende functies van bossen.
  • 2. 
    Naast de in lid 1 beschreven maatregelen kunnen de lidstaten, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief, studies, experimenten, demonstratieprojecten of een bewakingstestfase uitvoeren.
  • 3. 
    Mede op grond van de in de leden 1 en 2 beschreven maatregelen worden in het kader van de actie nieuwe bewakingsactiviteiten vastgesteld die in belangrijke mate moeten bijdragen tot het voldoen aan de informatie- en bewakingsvereisten op de in artikel 1, lid 1, onder b), genoemde gebieden. De uitvoering van die activiteiten wordt beschouwd als een onderdeel van de in artikel 18 bedoelde evaluatie. Bij het uitbreiden van de actie houdt de Commissie rekening met zowel de wetenschappelijke als de financiële behoeften en beperkingen.
  • 4. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van de leden 1, 2 en 3, met inbegrip van besluiten over de uitvoering van nieuwe bewakingsactiviteiten, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 7

  • 1. 
    Om de in artikel 1, lid 1, onder c), beschreven doelstellingen te kunnen verwezenlijken, voert de Commissie, in aanvulling op de acties beschreven in artikel 6, in nauwe samenwerking met de lidstaten studies, experimenten en demonstratieprojecten uit teneinde:
  • a) 
    de geharmoniseerde gegevensverzameling, -verwerking en -evaluatie op communautair niveau te bevorderen;
  • b) 
    de gegevensevaluatie op communautair niveau te verbeteren;
  • c) 
    de kwaliteit van de in het kader van de actie verzamelde gegevens te verbeteren.
  • 2. 
    Om de in artikel 1, lid 1, onder c), beschreven doelstellingen te verwezenlijken kunnen de lidstaten, in aanvulling op de in artikel 6 beschreven acties, in hun nationale programma's studies, experimenten en demonstratieprojecten op de in lid 1 bedoelde gebieden opnemen.
  • 3. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van lid 1 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

AFDELING 3 Nationale programma's, coördinatie en samenwerking

Artikel 8

  • 1. 
    De activiteiten waarin de artikelen 4 en 5, artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 7, lid 2, voorzien, worden verricht in het kader van nationale programma's die de lidstaten voor periodes van twee jaar opstellen.
  • 2. 
    De nationale programma's worden aan de Commissie voorgelegd binnen 60 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening en daarna telkens vóór 1 november van het jaar dat aan de begindatum van elke driejarige periode voorafgaat.
  • 3. 
    De lidstaten passen, met goedkeuring door de Commissie, hun nationale door de Commissie goedgekeurde programma's aan, in het bijzonder opdat de in overeenstemming met artikel 6 ontwikkelde bewakingsactiviteiten nadat zij zijn vastgesteld, kunnen worden verlengd.
  • 4. 
    De nationale programma's die worden ingediend bij de Commissie, gaan vergezeld van een evaluatie vooraf. De lidstaten voeren voorts tussentijdse evaluaties uit aan het einde van het derde jaar van de in artikel 12 beschreven periode en evaluaties achteraf aan het einde van die periode.
  • 5. 
    Op basis van de ingediende nationale programma's of op basis van eventuele goedgekeurde aanpassingen van deze nationale programma's neemt de Commissie een besluit over de financiële bijdragen in de subsidiabele kosten.
  • 6. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van de leden 1 tot en met 5 worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 2, waarbij rekening wordt gehouden met nationale, Europese en internationale bewakingsmechanismen, ter voorkoming van extra administratieve belasting.

Artikel 9

  • 1. 
    De Commissie is belast met het coördineren, volgen en uitbouwen van de actie, in samenwerking met de lidstaten, en brengt in het bijzonder aan het Permanent Comité voor de bosbouw verslag over die werkzaamheden uit.
  • 2. 
    De Commissie evalueert, in samenwerking met de lidstaten, de gegevens op communautair niveau en draagt zorg voor de evaluatie van de verzamelde gegevens en informatie op communautair niveau, overeenkomstig artikel 15.
  • 3. 
    De Commissie stelt een wetenschappelijke adviesgroep in die het Permanent Comité voor de bosbouw bijstaat bij de voorbereiding van zijn werkzaamheden, met name bij de ontwikkeling van de in artikel 6 bedoelde actiemaatregelen.
  • 4. 
    Voor het verrichten van de in de leden 1 en 2 vastgelegde taken richt de Commissie in het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek een wetenschappelijk coördinatieorgaan op en kan zij onderzoeksinstellingen en deskundigen raadplegen en contracteren, daarbij ten volle rekening houdend met de grote verscheidenheid van de bosecosystemen in de Gemeenschap.
  • 5. 
    Bij het vervullen van haar verslagleggingen, zoals vastgelegd in lid 1, wordt de Commissie bijgestaan door het Europees Milieuagentschap.
  • 6. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van lid 3 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 10

  • 1. 
    Om de in de artikelen 4 en 5 en in artikel 6, lid 3, genoemde activiteiten te harmoniseren en de vergelijkbaarheid van de gegevens te waarborgen, worden in handleidingen verplichte en facultatieve parameters vermeld en worden de bewakingsmethoden en de voor gegevensoverdracht te gebruiken gegevensformaten vastgesteld. De handleidingen dienen voort te bouwen op bestaande systemen, voorzover deze beschikbaar zijn en waar zulks passend is.
  • 2. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van lid 1 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 11

  • 1. 
    Ten behoeve van de in artikel 1 beschreven doelstellingen werken de Commissie en de lidstaten samen en stimuleren zij de synergieën met andere instanties op internationaal en pan-Europees niveau, ter bevordering van de instandhouding en de bescherming van bossen met het oog op duurzame ontwikkeling.
  • 2. 
    Om te voldoen aan de verplichtingen beschreven in het kader van het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand werkt de Commissie in de context van artikel 4 samen met het ICP-Forests.
  • 3. 
    Uit hoofde van de in de leden 1 en 2 bedoelde samenwerking kan de Gemeenschap de volgende activiteiten ondersteunen:
  • a) 
    het tot stand brengen van passende verbindingen met het wetenschappelijk coördinatieorgaan;
  • b) 
    studies en gegevensevaluaties.

AFDELING 4 Uitvoeringsperiode en financiële aspecten

Artikel 12

  • 1. 
    De actie heeft een looptijd van vier jaar, van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006.
  • 2. 
    Voor de doeleinden van deze actie bedraagt de financiële steun van de Gemeenschap voor de subsidiabele kosten van de nationale programma's maximaal:
  • a) 
    50 % voor uit artikel 4 voortvloeiende activiteiten;
  • b) 
    50 % voor uit artikel 5 voortvloeiende activiteiten;
  • c) 
    75 % voor uit artikel 6, lid 2, voortvloeiende activiteiten;
  • d) 
    50 % voor uit artikel 6, lid 3, voortvloeiende activiteiten;
  • e) 
    50 % voor uit artikel 7, lid 2, voortvloeiende activiteiten.
  • 3. 
    De communautaire bijdrage in de subsidiabele kosten wordt door de Commissie aan de lidstaten betaald.
  • 4. 
    Uitgaven van de lidstaten voor de uitvoering van door de Commissie goedgekeurde nationale programma's kunnen uitzonderlijk worden medegefinancierd, indien deze acties werden gestart na 1 januari 2003 en vóór de inwerkingtreding van deze verordening, voorzover zij niet zijn voltooid op het ogenblik waarop de Commissie over de nationale programma's besluit.
  • 5. 
    De Commissie financiert de krachtens artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 9, leden 1, 2 en 4, te verrichten activiteiten overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op het verlenen van overheidsopdrachten.
  • 6. 
    De Gemeenschap kan aan het Europees Milieuagentschap een bijdrage verstrekken ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 9, lid 5, en artikel 18 beschreven taken.
  • 7. 
    De Commissie kan activiteiten van de in artikel 9, lid 3, genoemde wetenschappelijke adviesgroep financieren ten behoeve van de uitvoering van de in de gedetailleerde regels beschreven taken.
  • 8. 
    De Gemeenschap kan aan ICP Forests een bijdrage verstrekken om te voldoen aan de in artikel 11, lid 2, beschreven verplichtingen van de Gemeenschap.

Artikel 13

  • 1. 
    Het financiële kader voor de uitvoering van de actie in het tijdvak 2003-2006 bedraagt 61 miljoen EUR, waarvan 9 miljoen EUR kan worden aangewend voor brandpreventiemaatregelen.
  • 2. 
    De in lid 1 vastgestelde financiële middelen worden verhoogd bij de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie.
  • 3. 
    De begrotingsautoriteit keurt jaarlijkse toewijzingen goed in de jaarlijkse begrotingsprocedure en binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

AFDELING 5 Uitvoering, rapportage door de lidstaten, Permanent Comité voor de bosbouw

Artikel 14

  • 1. 
    De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn om de in de goedgekeurde nationale programma's opgenomen activiteiten te beheren, waarbij zij zich baseren op het financiële en operationele vermogen van deze instanties. Deze instanties kunnen nationale overheden zijn of andere instanties, ook particuliere instanties die een openbare dienst verlenen, indien goedgekeurd door de Commissie, mits zij de adequate financiële waarborgen bieden en voldoen aan de gedetailleerde regels voor de uitvoering van dit lid.
  • 2. 
    Onverminderd de bevoegdheden van de bestaande bevoegde autoriteiten wijzen de lidstaten de autoriteiten en agentschappen aan die bevoegd zijn om de krachtens deze verordening aangenomen maatregelen uit te voeren
  • 3. 
    De lidstaten zijn verantwoordelijk voor een degelijk en efficiënt beheer van de communautaire bijdrage. Hiertoe nemen zij de maatregelen die nodig zijn om:
  • a) 
    ervoor te zorgen dat de door de Gemeenschap gefinancierde activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden, dat deze op de juiste wijze worden verricht en dat de bijdrage van de Gemeenschap als zodanig herkenbaar is;
  • b) 
    onregelmatigheden te voorkomen;
  • c) 
    betalingen die als gevolg van een onregelmatigheid of door onachtzaamheid verloren zijn gegaan, te recupereren;
  • d) 
    ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde instanties over behoorlijke systemen voor intern beheer en controle beschikken;
  • e) 
    zich, indien de in lid 1 bedoelde instanties geen openbare entiteiten zijn, voor hen borg te stellen.
  • 4. 
    De lidstaten verstrekken de Commissie alle nodige informatie en treffen de regelingen ten behoeve van de controles, waaronder inspecties ter plaatse door de Commissie of de Rekenkamer, die de Commissie voor het beheer van de communautaire financiering noodzakelijk acht. De lidstaten stellen de Commissie van de hiertoe getroffen regelingen op de hoogte.
  • 5. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van de leden 1 tot en met 4 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 15

  • 1. 
    Via de aangewezen autoriteiten en agentschappen zenden de lidstaten de Commissie jaarlijks de gegevens toe die in het kader van de actie zijn verzameld, tezamen met een bijbehorend verslag.

De aan een geografisch referentiekader gekoppelde gegevens worden aan de Commissie toegezonden door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie. De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten het formaat en de nadere bijzonderheden vast die voor de verzending nodig zijn.

  • 2. 
    De lidstaten verspreiden de verzamelde gegevens op actieve wijze overeenkomstig gemeenschappelijke formaten en normen, via elektronische gegevensbanken met een geografisch referentiekader, die beheerd worden volgens de beginselen van het Verdrag van Aarhus en de toepasselijke communautaire voorschriften inzake de toegang tot milieu-informatie.
  • 3. 
    Ten behoeve van de evaluatie van de gegevens en om van het gebruik van de gegevens de hoogst mogelijke toegevoegde waarde te verkrijgen, wordt het recht van de Commissie om de verzamelde gegevens volgens de beginselen van het Verdrag van Aarhus en de toepasselijke communautaire voorschriften inzake de toegang tot milieu-informatie te gebruiken en te verspreiden, niet beperkt. Bij verspreiding van gegevens die afkomstig zijn van de lidstaten worden de lidstaten als bron vermeld.
  • 4. 
    De gedetailleerde regels voor de uitvoering van lid 1 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17, lid 2.

Artikel 16

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt met name op basis van de in artikel 4, lid 1, beschreven activiteiten een verslag op over de nationale situatie met betrekking tot de conditie van bossen.

Het verslag wordt uiterlijk op 31 december 2005 aan de Commissie toegezonden.

  • 2. 
    Elke lidstaat die aan de in artikel 5 bedoelde activiteiten deelneemt, stelt een verslag op over de nationale situatie in verband met de gevolgen van bosbranden voor bossen.

Het verslag wordt uiterlijk op 31 december van elk jaar, te beginnen in 2003, aan de Commissie verzonden.

  • 3. 
    Elke lidstaat stelt een verslag op over de nationale situatie ten aanzien van kwesties waarop de in artikel 6, lid 3, bedoelde bewakingsactiviteiten, voorzover zij zijn vastgesteld, betrekking hebben.

De richtsnoeren voor de verslaglegging en de verslagperiode worden vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 17, lid 2.

Artikel 17

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de bosbouw.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 daarvan.

De periode bedoeld in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG wordt vastgesteld op twee maanden.

  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

AFDELING 6 Rapportage door de Commissie, evaluatie, kandidaat-lidstaten

Artikel 18

Na zes maanden, te rekenen vanaf de datum die is vastgesteld voor de verzending van de verslagen bedoeld in artikel 16, lid 1, en rekening houdend met alle verslagen die krachtens artikel 16 worden toegezonden, legt de Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor over de uitvoering van de actie, waarin de effectiviteit van de actie wordt geëvalueerd, op grond waarvan besluiten kunnen worden genomen over continuering van deze acties na 2006. De Commissie wordt in dit verband verzocht een voorstel in te dienen.

Artikel 19

Voordat de in artikel 12, lid 1, genoemde periode afloopt, legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering van de actie, waarbij zij rekening houdt met de in artikel 18 bedoelde evaluatie.

Artikel 20

Deze actie staat open voor de deelname van:

  • a) 
    de kandidaat-lidstaten van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de voorwaarden die in de Europaovereenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de respectieve associatieraden zijn gesteld;
  • b) 
    Cyprus, Malta en Turkije, op basis van met deze landen te sluiten bilaterale overeenkomsten;
  • c) 
    andere Europese landen, op facultatieve basis en op eigen kosten.

Artikel 21

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2003.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2003.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • P. 
    Cox

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    Alemanno
  • (1) 
    PB C 20 E van 28.1.2003, blz. 67.
  • (2) 
    PB C 85 van 8.4.2003, blz. 83.
  • (3) 
    PB C 128 van 29.5.2003, blz. 41.
  • (4) 
    Advies van het Europees Parlement van 13 februari 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 13 juni 2003 (PB C 233 E van 30.9.2003, blz. 1), standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 november 2003.
  • (5) 
    PB C 56 van 26.2.1999, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 326 van 21.11.1986, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 804/2002 (PB L 132 van 17.5.2002, blz. 1).
  • (8) 
    PB L 217 van 31.7.1992, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 805/2002 (PB L 132 van 17.5.2002, blz. 3).
  • (9) 
    PB L 327 van 21.12.1999, blz. 53.
  • (10) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.
  • (11) 
    PB L 165 van 15.6.1989, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1100/98 (PB L 157 van 30.5.1998, blz. 10).
  • (12) 
    PB L 165 van 15.6.1989, blz. 14.
  • (13) 
    PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.
  • (14) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.