Aanhangsel
BESLUIT
van het Uitvoerend Bewind des Bataafschen Republiek, van Maandag den 28 September 1801.
Op het geproponeerde ter Vergadering, en in aanmerking genomen zynde, dat aan het 12 en 15 Articul van het Ontwerp van Staatsregeling, door veelen, het zy dan uit misvatting of kwalykgezinde oogmerken, eene verkeerde meening wordt toegeschreven: is goedgevonden, de respective Commissarissen van het Bewind by de Departementaale Bestuuren aanteschryven en te kennen te geeven.
1°. Dat met de woorden van het 12 Art. i achtervolgens het gene aangaande dit een en ander by de Wet nader zal worden vastgesteld, niets anders of meerder wordt bedoeld, dan dat by eene Wet zal worden vastgesteld de hoeveelheid der Contributie voor de Leden van elk Kerkgenootschap, het welk buiten staat zal zyn om buiten dien voor zyn bestaan te zorgen; mitsgaders dat de Wet zal bepalen de wyze, waarop de Contributie in ieder Kerkgenootschap onder de respective Gemeenten zal worden verdeeld, en geenszins dat de Wet zich verder met de Godsdienstige schikkingen en inrichtingen van elk Kerkgenootschap zoude bemoeyen; en
2°. Dat het 15 Art. i geene de minste bedoeling heeft, om in het bezit van eenige genaaste Kerk wederom verandering te maken, gelyk dit uit de vergelyking met Art. 13 i bovendien zonneklaar blykt.
En zal Extract dezes worden gezonden aan de respective Commissarissen van het bewind by de Departementaale Bestuuren, met last om daarvan het nodig gebruik te maken.