Vergadering van Notabelen, 29 maart 1814
Op 29 maart 1814 kwamen in de Nieuwe Kerk te Amsterdam 474 vooraanstaande burgers bijeen, die moesten beslissen over de ontwerp-Grondwet. De door de vorst benoemde 'aanzienlijken' werden als vertegenwoordigers van het Nederlandse volk gezien. De ontwerp-Grondwet i was gemaakt door een commissie onder leiding van G.K. van Hogendorp i en zou worden verdedigd door C.F. van Maanen i, president van het Hooggerechtshof en lid van de Grondwetscommissie.
Er werden op 2 maart 1814, een dag na voltooiing van de ontwerp-Grondwet, door de soeverein vorst 600 leden benoemd van de Notabelenvergadering (formeel de Grote Vergadering, representerende de Verenigde Nederlanden), maar niet allen waren verschenen. Het houden van een volksstemming werd onwenselijk gevonden, want daarmee waren in de Bataafs-Franse tijd nogal slechte ervaringen geweest. Oorspronkelijk was de vergadering voor 28 maart voorzien, maar dat werd de 29ste.
Bepaald was dat de vorst na aanneming van het ontwerp in dezelfde Vergadering de eed op de Grondwet zou afleggen en door de notabelen zou worden ingehuldigd. Dit geschiedde aldus op 30 maart 1814.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Op 14 februari 1814 was bepaald dat 600 aanzienlijken de ontwerp-Grondwet zouden beoordelen. Een commissie van negen stelden de lijsten per (negen) departement op. Hierbij gold nog de departementale indeling uit de Franse Tijd. Zo was er een departement Zuiderzee dat ongeveer het gebied van Noord-Holland en Utrecht besloeg en een departement Boven-IJssel dat overeenkwam met wat nu ongeveer Gelderland is.
(Vrije) burgers hadden tot acht dagen na de samenstelling van de vergadering recht om bezwaren te maken tegen voorgestelde personen. Als zij daarvan zouden afzien, beschouwde de vorst de aangewezenen als 'representanten van het gehele volk'.
Voorzitter van de Notabelenvergadering was de Geldersman A.W.C. van Nagell tot Ampsen i.
aantallen per departement
departement |
benoemd |
verschenen |
---|---|---|
Boven-IJssel |
74 |
65 |
Friesland |
52 |
38 |
Monden van de IJssel |
43 |
37 |
Monden van de Maas |
118 |
92 |
Monden van de Rijn |
83 |
55 |
Monden van de Schelde |
25 |
18 |
Wester-Eems |
53 |
35 |
Zuiderzee |
152 |
134 |
600 |
474 |
De 474 Grondwetsnotabelen (aanzienlijken) waren door de nieuwe soevereine vorst (Willem I i) uitgekozen, omdat ze nu eenmaal tot de elite behoorden en op grond van geboorte en positie ook in zijn ogen waren 'geroepen' om te regeren. Bij de selectie speelde secretaris van staat i A.R. Falck i een belangrijke rol.
Die elite bestond allereerst uit (oude) regenten uit de tijd van de Republiek. De val van het stadhouderlijk bewind in 1795 en de komst van een democratischer bestuur in steden en provincies en de komst van een eenheidsstaat waren (vanaf 1801) gevolgd door restauratie en terugkeer van prinsgezinden. De namen van oude regentenfamilies doken toen weer op. Daarnaast waren er echter ook nieuwelingen die pas na 1795 in bestuur en ambtenarij waren gekomen. De Bataafs-Franse tijd had gezorgd voor nieuwe nationale instellingen, zoals ministeries, een Staatsraad i (Raad van State) en belastingdienst. Vertegenwoordigers van oud en nieuw troffen we dan ook aan in de Vergadering van Notabelen. Voor het merendeel waren de notabelen 'prinsgezind' en aristocratisch.
In een bijna geheel agrarisch land, met alleen in de steden handel en nijverheid, lag voor vele aanzienlijken in het grondbezit de basis voor hun maatschappelijke positie. Rijkdom stelde een relatief klein aantal families (circa tweehonderd) in staat te rentenieren en daarnaast andere bestuurlijke functies uit te oefenen. Dat het om een relatief klein aantal families ging, was te zien in de vele onderlinge familiebanden die bestonden tussen de grondwetsnotabelen. Ruim een derde van alle aanwezige leden was familie van elkaar.
De gewestelijke delegaties naar de Vergadering van Notabelen bestonden uit stadsbestuurders, landelijke bestuurders en een veel kleiner aantal leger- en marineofficieren, hoogleraren en bankiers en handelaren. Onder de 134 verschenen leden uit het departement van de Zuiderzee (Noord-Holland en Utrecht) kwamen er bijvoorbeeld ruim vijftig uit Amsterdam, tien uit Haarlem, vier uit Hoorn en vier uit Enkuizen, drie uit Alkmaar en drie uit Purmerend, en één uit Edam, één uit Zaandam en één uit Monninckendam.
Onder de Amsterdammers troffen we de namen van oude regentengeslachten zoals Alewijn, Bicker, Van Boetzelaer, Dedel, Elias, Hooft, Huydecoper, Van Lennep, Van Loon, Van de Poll en Six. Daarnaast naast waren er telgen van 'jongere' handels- en bankiersfamilies als Bondt, Goll van Frankenstein, Van der Hoop en Hovy.
Bijna de helft van de Amsterdammers was familie van elkaar; bijna twintig waren zwagers en er was één vader-zoon-relatie (D.W. Elias i en G. Faas Elias i). Van het lid Willem Alewijn i zaten bijvoorbeeld ook diens zwager (P.A. van Boetzelaer i) en zijn neven N. Calkoen i, A.J. van Vollenhoven i, P.I. Hogguer i, E. van Weede i en G. Clifford i, alsmede een oom, A. Backer i, in de Notabelenvergadering.
Dat beeld was voor andere steden niet anders en het gold ook voor de afgevaardigden uit landelijke gebieden. Onder hen troffen we (land)adellijke families zoals de Friezen Van Burmania Rengers, Van Sminia en Van Sytzama, de Groningers Alberda, Lewe en Van Swinderen, en de Gelderlanders Van Heeckeren, Van Lynden, Van Nagell en Van Rappard.
Uit Friesland en Holland kwamen overigens ook enkele niet tot adel of patriciaat behorende leden, zoals de herenboer Jacob Waiboer i uit de Wieringerwaard, de koopman Harmen Bakker i uit Broek in Waterland, en de Moordrechtse landeigenaar en broodbakker Nicolaas Okhuysen i.
Het merendeel van de Notabelen bekleedde bestuursfuncties. Dat gold voor bijna 45 procent van alle aanwezige notabelen. Allereerst ging het daarbij om stadsbestuurders. Uit Gelderland (Boven-IJssel) kwamen bijvoorbeeld de burgemeesters van Zaltbommel, Groenlo, Nijmegen en Wageningen en uit Monden van de Maas (Zuid-Holland) burgemeesters (maires) van Schiedam, Leiden, Gorinchem en Vlaardingen. Daarnaast waren er enkele provinciebestuurders, zoals de voormalige Landdrost en préfect van Drenthe en Overijssel, Petrus Hofstede i. Verder zaten in de Notabelenvergadering diverse leden die betrokken waren bij het waterstaatsbestuur.
Een belangrijke plaats namen ook rechters in. Ongeveer vijftien procent van de aanwezigen was als zodanig werkzaam. Dertig leden waren officier, onder wie in hun tijd bekende legeraanvoerders als Van der Goltz i, Van Hoeij i en Van Brienen van Ramerus i. Laatstgenoemde had een belangrijke rol gespeeld bij het bewaren van de rust in Amsterdam na het vertrek van de Fransen. Onder de dertig officieren waren zeven marineofficieren, zoals de vice-admiraals Van Bylandt Halt i en John Seaburne May i.
Het aantal hoogleraren was geringer: vijf. Onder hen de Amsterdamse rechtsfilosoof H.C. Cras i, de geschied- en letterkundige en statisticus Herman Tollius i (voormalige leraar van Willem I), en de hoogleraar-arts (lijfarts van Lodewijk Napoleon en Willem I) J.C.B. Bernard i. Andere artsen waren onder anderen P.J. Groen van Prinsterer i (de vader van de antirevolutionaire voorman) en P.J. van Maanen i, een broer van minister Van Maanen (in de Notabelenvergadering 'verdediger' van het Grondwetontwerp). Uit de wetenschap kwam tevens de Haarlemmmer Martinus van Marum i, directeur van Teylers' Museum.
Er waren slechts enkele 'ondernemers', zoals de Amsterdamse brouwer A.J. van Vollenhoven. Naast vooral Amsterdamse koopmannen en bankiers kan verder nog worden genoemd de Utrechtenaar Van der Burgh i, die plantage-eigenaar in Suriname was.
Opvallende afwezigen in de Notabelenvergadering waren democratische patriotten. Tot de benoemden behoorden wel Cornelis ('Kees') de Gijselaar i, leider van de patriotten in 1787, en de Gouwenaar Martinus van Toulon i, die betrokken was geweest bij de aanhouding van prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis. De Gijselaar bleef echter weg uit de Notabelenvergadering, omdat hij die bijeenkomst een schertsvertoning vond.
Slechts tien van de 474 notabelen hadden in 1796-1798 zitting gehad in de Nationale Vergadering, waarin een (democratische) Grondwet was opgesteld. De notabelen De Crane i en Van Wickevoort Crommelin i hadden daarna ook nog zitting gehad in het Vertegenwoordigend Lichaam en in het Wetgevend Lichaam. Zij behoorden evenwel niet tot de democratisch gezinde patriotten.
In de Notabelenvergadering speelde 'politieke kleur' vrijwel geen rol. Van belang was veel meer de afwezigheid van diverse benoemden. Een enkeling omkleedde dat ook met redenen, zoals J.J. Cau i. Hij twijfelde aan de bevoegdheid van de vergadering om namens het volk te spreken. Ook De Gijselaar bleef om die reden weg. Voor velen was het belangrijkste inhoudelijke motief om weg te blijven, hetgeen in de ontwerp-Grondwet was vermeld over de godsdienst, en met name de bepaling dat de vorst protestants moest zijn. Vooral katholieken bleven om die reden weg. Van de aanwezige katholieken stemden sommigen tegen.
De leden van de Notabelenvergadering waren overwegend protestants. Onder hen bevonden zich een kleine zestig katholieken en voorts vijf doopsgezinden, drie Luthersen en drie Joodse leden, onder wie de bekende Amsterdamse rechtsgeleerde Jonas Daniël Meijer i.
Het merendeel van de leden was tussen de 40 en 60 jaar. Bijna negentig leden waren jonger dan veertig jaar. Het jongste lid was lid was D. Hooft i uit Amsterdam. Hij was ruim 25 jaar. Er waren vijftien aanwezigen van 71 jaar of ouder. Het oudste lid was eveneens een Amsterdammer, de tachtigjarige J. Graafland i.
Van de 600 notabelen waren er 126 afwezig. Drie van de benoemden waren inmiddels overleden. Veel afwezigen gaven daarvoor een reden op. Liefst zestig notabelen waren verhinderd door ziekte. Ook verschenen diverse officieren niet, omdat zij het commando voerden over troepen.
Vooraf was bepaald dat er geen plenaire discussie zou plaatsvinden, maar dat er alleen gestemd zou worden. Een debat over de vele artikelen zou, zo vond met name Van Maanen, te veel tijd kosten.
De vergadering in de Nieuwe Kerk in Amsterdam begon om 9.00 uur. J.E.N. van Lynden van Hoevelaken i, voorzitter van de commissie die de lijsten van Notabelen had opgesteld, trad op als waarnemend voorzitter. Hij deelde de benoeming tot voorzitter van Van Nagell tot Ampsen mee, alsmede van tien vicevoorzitters en van een secretaris, J. Bondt i. Daarna verdeelde de vergadering zich via loting in tien afdelingen, die werden voorgezeten door de tien vicepresidenten. Mogelijk hebben in die afdelingen wel beraadslagingen plaatsgevonden.
Soeverein vorst Willem i begaf zich om 10.30 uur naar de kerk. Dat deel van de vergadering werd door hem geopend met een toespraak. Hij zei onder meer:
"Ik heb op de verklaring van het merendeel der natie, dat zij de uitoefening van de soevereine regten bij voorkeur in mijne handen zag, gezegd, alléén op één voorwaarde daarin genoegen te zullen nemen, en wel op die, dat eene naar Hollands behoefte en den tegenwoordigen toestand van Europa die vrijheid van personen, de veiligheid van goederen, en met één woord, alle de burgerlijke regten, welke inderdaad een vrij volk kenschetsen, genoegzaam zoude verzekeren." (...)
Overtuigd, door hetgeen wij geduurende twintig jaren gezien hebben, dat eene hoofdelijke stemming van het geheele volk, uit de aard der zaak bijna, niet anders dan eene blote vertoning is, heb ik juist daarom deze Vergadering bijeengeroepen, om zeker te zijn dat mannen, uit alle orden van het vaderland uit de achtenswaardigste burgers gekozen, niet bij overijling, maar na een bedaard overleg ten hunnent, zonder werking van invloed of overreding, de vraag beantwoorden zouden, of zij de Grondwet genoegzame waarborg voor hun geluk en voor hunne veiligheid niet alleen, maar ook die van hunne kinderen vonden."
Van Maanen hield een algemene rede ter verdediging van het ontwerp, waarin hij de notabelen voorhield dat zij geen lasthebbers waren van hun provincie, maar vertegenwoordigers van de gehele natie. Ook in de toekomst zou dit zo blijven en zouden parlemensleden en vorst gezamenlijk als wetgever optreden. Verder verdedigde hij met name de vrijheid van geweten en van godsdienst.
De vorst en de leden van de Grondwetscommissie ondertekenden de ontwerp-Grondwet en de voorzitter beantwoordde vervolgens de rede van de vorst, die toen weer vertrok.
De notabelen verdeelden zich opnieuw over tien afdelingen, waar zij hoofdelijk hun stem uitbrachten. Sommigen wilden een stemverklaring afleggen, maar besloten werd dat dit alleen schriftelijk kon en dat deze verklaringen aan het verslag zouden worden toegevoegd. Sommigen maakten wel kanttekeningen, maar stemden wel in met het ontwerp.
Van de notabelen waren er 448 vóór en 26 tegen.
Tegen stemden twintig katholieke leden, die zich keerden tegen de bepaling dat de vorst Hervormd moest zijn. De katholieke notabele B.J. van Sonsbeeck i wilde dat de financiële banden van de staat met kerkgenootschappen geheel werden doorgesneden.
Verder was onder meer een leidende figuur uit de Bataafse tijd, prof. J.H. van Swinden i, tegen. Hij keurde het ontwerp inhoudelijk af, evenals de Amsterdammer H. Hovy i. De Utrechtse notabele J. Both Hendriksen i vond dat de Hervormde kerk staatskerk moest worden.
Een aansluitend aan de stemming benoemde delegatie uit de vergadering bood de door de voorzitter, vicevoorzitters en secretaris ondertekende Grondwet hierna op het Paleis op de Dam aan de soeverein vorst aan.
Met aanvaarding van de ontwerptekst kwam de eerste Grondwet i tot stand. Na de bijeenkomst werd deze officieel gepubliceerd en om 14.00 uur met kanonsschoten afgekondigd.
Een dag later werd in het bijzijn van de notabelen de vorst in de Nieuwe Kerk ingehuldigd, nadat hij de eed op de Grondwet had afgelegd.
De voorzitter las daartoe de eedformule voor, die vervolgens gelijktijdig door de voorzitter en alle notabelen werd bezworen en waarbij de vorst met ongedekt hoofd toehoorde.
De inhuldiging werd afgekondigde door de wapenheraut met de woorden: "Leve Willem Frederik, souvereine vorst der Verenigde Nederlanden"!!
Er werd tot slot een Akte van inhuldiging opgesteld, die door de vorst, de algemeen secretaris van staat i, en de voorzitter, vicevoorzitters en leden van de Notabelenvergadering werd ondertekend. Tevens werden gouden en zilveren gedenkpenningen uitgereikt. Een door de voorzitter geleide delegatie van twintig leden bood de Akte daarna aan de, inmiddels naar het Paleis op de Dam vertrokken, vorst aan.
Van de plechtigheid werd op 31 maart een officieel verslag (verbaal) gemaakt door een commissie uit de Notabelenvergadering, dat op diezelfde dag aan de vorst werd overhandigd.
Wie de namen van de aanwezige aanzienlijken op zich laat inwerken, zal zien dat zij in veel opzichten de schakel waren tussen de oude Republiek en het nieuwe Koninkrijk dat in 1814 ontstond. Een veertigtal leden keerde in 1814 en de jaren daarna terug als lid van Staten-Generaal (1814-1815) of Tweede en Eerste Kamer.
Families als De Beaufort, Borret, Gockinga, Van Harinxma thoe Slooten, Van Lidth de Jeude, Linthorst Homan, Mackay, Van Rijckevorsel, De Savornin Lohman, Verheyen, De Vos van Steenwijk en Van Zuylen van Nijevelt zouden nog lang een rol in het Nederlandse staatsbestel spelen. Zij waren 'stamvaders' van bestuurlijke geslachten.
Meer over